Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1960

Datum uitspraak2007-03-21
Datum gepubliceerd2007-03-30
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2419 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van een fiets met verlaagde instap en elektrische hulpmotor.


Uitspraak

05/2419 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 maart 2005, 04/640 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland (hierna: College) Datum uitspraak: 21 maart 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben toestemming gegeven om het houden van een zitting achterwege te laten. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant heeft op 28 januari 2004 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ingediend. De bijstand is bedoeld voor de kosten van een fiets met verlaagde instap en elektrische hulpmotor. Het College heeft de aanvraag bij besluit van 3 februari 2004 afgewezen. Bij besluit van 19 mei 2004 is het tegen het besluit van 3 februari 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het College stelt zich primair op het standpunt dat appellant gehandicapt is, dat een fiets met lage instap en elektrische hulpmotor een vervoersvoorziening is als bedoeld in de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) en dat voor vervoersvoorzieningen de Wvg moet worden aangemerkt als een passende en toereikende aan de WWB voorliggende voorziening. Het College stelt zich subsidiair op het standpunt dat de aangevraagde bijstand betrekking heeft op de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze worden geacht te kunnen worden bestreden uit de bijstandsnorm. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 mei 2004 ongegrond verklaard. De Wvg is naar haar oordeel een passende en toereikende voorliggende voorziening. Dat er in het gemeentelijk beleid voor gekozen is de fiets - al dan niet met hulpmotor - uit te zonderen van het voorzieningenpakket van deze wet omdat deze een normaal vervoermiddel is, doet daaraan niet af nu daar doelbewust voor is gekozen. In het kader van de bijzondere bijstand dient daarbij naar haar oordeel te worden aangesloten. Van zeer dringende redenen om desondanks bijzondere bijstand te verlenen is haar niet gebleken. In de omstandigheid dat in deze zaak - anders dan in het bestreden besluit wordt vermeld - de WWB van toepassing is, heeft zij geen aanleiding gezien om het beroep gegrond te verklaren, nu dat voor de beoordeling van de zaak niet uitmaakt. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat de rechtbank in het gegeven dat het College het besluit van 19 mei 2004 ten onrechte gebaseerd heeft op de WWB aanleiding had moeten vinden om dat besluit - al dan niet onder het in stand laten van de rechtsgevolgen ervan - te vernietigen. Voorts is aangevoerd dat een fiets met lage instap en elektrische hulpmotor voor appellant, die aan reuma lijdt en daardoor geen gebruik kan maken van een gewone fiets, noodzakelijk is. De kosten van zo’n fiets zijn zodanig hoog dat niet gezegd kan worden dat daarvoor gereserveerd had kunnen worden uit de bijstandsnorm. Het College heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2005, LJN AT3818, aangevoerd dat in het besluit van 19 mei 2004 weliswaar een onjuiste wettelijke grondslag staat vermeld, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de inhoudelijke beoordeling. Deze onjuiste vermelding heeft niet meer betekenis dan de schending van een vormvoorschrift. Schending van een vormvoorschrift kan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden gepasseerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad stelt voorop dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat op de op 28 januari 2004 gedateerde aanvraag van appellant de WWB van toepassing is. De omstandigheid dat het College in het besluit van 19 mei 2004 heeft verwezen naar artikel 17 van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) en aldus het (vorm)voorschrift van artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin (slot) van de Awb heeft geschonden brengt, ook naar het oordeel van de Raad, niet mee dat het beroep tegen dat besluit om die reden gegrond had moeten worden verklaard. De Raad wijst erop dat de inhoud van de artikelen 15, eerste lid, en 16, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, gelijk is aan die van artikel 17 van de Abw. Aangezien appellant daardoor niet in zijn belangen is geschaad, heeft de rechtbank de onjuiste vermelding van artikel 17 van de Abw in het besluit van 19 mei 2004, gelet op artikel 6:22 van de Awb, terecht gepasseerd. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 19 december 2006, LJN AZ6026. Artikel 15, eerste lid, van de WWB luidt: ”Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.” Artikel 16, eerste lid, van de WWB luidt: “Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.” De Raad is van oordeel dat waar het om vervoersvoorzieningen voor gehandicapten gaat de Wvg in beginsel als een toereikende en passende voorliggende voorziening moet worden aangemerkt. Blijkens het Verstrekkingenboek Wvg van de gemeente Smallingerland is een fiets met hulpmotor buiten het voorzieningenpakket van de Wvg gehouden omdat dit vervoermiddel wordt aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Uit ’s Raads uitspraak van 15 juni 2005, LJN AT8647 volgt dat deze uitsluiting van het voorzieningenpakket niet in strijd komt met enige bepaling van geschreven of ongeschreven recht. Aangezien een fiets met hulpmotor buiten het voorzieningenpakket van de Wvg in de gemeente Smallingerland is gehouden op de grond dat dit vervoermiddel algemeen gebruikelijk wordt geacht, is de Raad tevens van oordeel dat deze voorziening moet worden aangemerkt als niet noodzakelijk in de zin van artikel 15, eerste lid, laatste volzin, van de WWB. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevraagde bijzondere bijstand, gezien het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB, terecht is geweigerd. In hetgeen door appellant is aangevoerd met betrekking tot de kosten van de fiets in relatie tot zijn inkomen ziet de Raad geen dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Dit betekent dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007. (get.) R.M. van Male (get.) P.N. Rijnsewijn BKH 130307