Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1286

Datum uitspraak2007-03-20
Datum gepubliceerd2007-03-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7345 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand in de reiskosten. Deze kosten zijn niet aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.


Uitspraak

05/7345 NABW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2005, 05/2561 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis (hierna: College) Datum uitspraak: 20 maart 2007. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 februari 2007, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Appellant heeft op 26 augustus 2003 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de reiskosten van en naar Vlaardingen ter hoogte van € 3,25 per week in verband met het volgen van therapie bij een spirituele genezeres met ingang van 11 april 2003. Bij besluit van 6 juli 2004, voor zover van belang, heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten niet zijn aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). Bij besluit van 30 mei 2005, voor zover van belang, heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2004 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 mei 2005 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Tevens heeft hij verzocht het College te veroordelen tot schadevergoeding. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad stelt vast dat appellant op 26 augustus 2003 een aanvraag heeft ingediend om periodieke bijzondere bijstand met ingang van 11 april 2003. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat - gelet op het bepaalde in artikel 5 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand - het College de onderhavige aanvraag terecht heeft beoordeeld aan de hand van de toepasselijke bepalingen van de Abw. In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College terecht heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat er in het geval van appellant een bijzondere noodzaak bestond voor therapie door een spiritueel genezeres. De door appellant gestelde omstandigheid dat deze therapie plaatsvindt in het kader van een door Stichting Eana georganiseerd traject dat is gericht op begeleiding van appellant naar de arbeidsmarkt maakt dat niet anders. Overigens heeft de Raad niet kunnen vaststellen dat appellant, die ten tijde in geding op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen een uitkering ontving berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, ten tijde hier van belang voor zijn reïntegratie in het bijzonder was aangewezen op de begeleiding door Stichting Eana. Nu de aanvraag om bijstand betrekking heeft op de reiskosten in verband met het volgen van een in het kader van de toepassing van de Abw niet noodzakelijk te achten therapie is de Raad van oordeel dat deze reiskosten niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw. In hetgeen overigens door appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2007. (get.) J.J.A. Kooijman. (get.) L.M. Reijnierse.