Jurisprudentie
BA1246
Datum uitspraak2007-03-08
Datum gepubliceerd2007-03-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummerszaaksnummer 276542/KG 06-1398 - rekestnummer HA/RK 2007-19
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummerszaaksnummer 276542/KG 06-1398 - rekestnummer HA/RK 2007-19
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter die op 15 december 2006 het kort geding in de zaak van verzoekers tegen de Staat met betrekking tot de 100%-controles op de luchthaven Schiphol heeft behandeld. Bij verzoekers is sprake van vrees voor de schijn van partijdigheid van de voorzieningenrechter en is er door de behandeling van de procedure door de voorzieningenrechter geen sprake geweest van een eerlijk proces. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De door de verzoekers aangevoerde gronden kunnen het wrakingsverzoek niet dragen en overigens hebben zich naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van de rechter dan wel objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekers. Wrakingsverzoek afgewezen.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnr. 2007/1
rekestnummer: HA/RK 2007-19
zaaksnummer: 276542/KG ZA 06-1398
datum beschikking: 8 maart 2007
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
1. Vereniging Surinaamse Nederlanders (VSN), gevestigd te Nijmegen;
2. Vereniging van Reizigers (VVR), gevestigd te Nijmegen;
3. Sociaal Kulturele Vereniging SHIVA, gevestigd te Paramaribo in Suriname,
4. Vereniging Belangenbehartiging Surinaamse Nederlanders (B-Surined), gevestigd te district Wanica in Suriname;
5. Meester Rudolf Lachmipersad Jankie Stichting (Mr Jankie Stg), gevestigd te Paramaribo;
6. Vereniging Van Surinaamse Ondernemers (VVSO), gevestigd te Paramaribo in Suriname;
7. [verzoeker sub 7], wonende te [woonplaats] en
8. [verzoeker sub 8], wonende te [woonplaats],
verzoekers,
procureur: mr.A. Jankie;
tegen
Mr. R.J. Paris,
voorzieingenrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Bij exploot van 17 november 2006 hebben verzoekers de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie, Ministerie van Financiën en het Ministerie van Defensie) gedagvaard om op 15 december 2006 ter terechtzitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage te verschijnen.
Op 15 december 2006 heeft mr. R.J. Paris als voorzieningenrechter het kort geding in de zaak van verzoekers tegen de Staat der Nederlanden met betrekking tot de 100%-controles op de luchthaven Schiphol en naar de behandeling jegens reizigers die afkomstig zijn uit Suriname en die in het kader van zo een controle als verdachte van cocaïnesmokkel worden aangehouden, behandeld.
1.2 Bij akte van 5 januari 2006 heeft mr. Jankie namens verzoekers een verzoek tot wraking van mr. Paris ingediend.
1.3 Mr. Paris heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Deze reactie is op 5 februari 2007 door de wrakingskamer ontvangen.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 26 februari 2007 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekers zijn verschenen bij mr. A. Jankie. Verzoeker [verzoeker sub 7] is in persoon verschenen. Het wrakingsverzoek is door de procureur en [verzoeker sub 7] aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
Mr. Paris is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht.
Bij brief van 12 februari 2007 heeft de gemachtigde van de Staat der Nederlanden, mr. C.M. Bitter, meegedeeld dat de Staat niet vertegenwoordigd zal zijn ter zitting.
3. Het standpunt van verzoekers
Namens verzoekers is in het op 5 januari 2007 ingediende wrakingsverzoek aangevoerd dat de gang van zaken voorafgaande en tijdens de inhoudelijke behandeling van hun verzoek, hen grond geven voor de vrees voor partijdigheid en vooringenomenheid van de voorzieningenrechter mr. Paris.
Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers -zakelijk weergegeven- het navolgende aangevoerd.
Allereerst wordt gesteld dat zij van de rechtbank hadden begrepen dat de zittingsdatum, die aanvankelijk was gesteld op 21 december 2006, absoluut niet gewijzigd kon worden in een eerdere dan wel een latere zittingsdatum. Op verzoek van de gemachtigde van de Staat der Nederlanden bleek de wijziging van de zittingsdatum van 21 december 2006 naar 15 december 2006 echter wel mogelijk. Deze gang van zaken bevreemdt verzoekers, temeer omdat hun verzoek tot wijziging van de zittingsdatum niet is gehonoreerd. Daarnaast voeren verzoekers aan dat ten onrechte de door hen op 14 december 2006 ingediende producties bij de rechtbank buiten beschouwing zijn gelaten door mr. Paris, omdat hij deze stukken pas op 15 december 2006 om 9.30 uur zou hebben ontvangen en omdat mr. Bitter ook bezwaren had tegen kennisname van een deel van de producties.
Verzoekers wijzen erop dat mr. Paris in een andere zaak, waarbij dezelfde partijen als in de onderhavige zaak betrokken waren, de door de Staat der Nederlanden ingediende producties één dag voor de zitting wel meegenomen heeft. Volgens verzoekers is er sprake van ongelijke behandeling jegens hen.
Verder voeren verzoekers aan dat hun gemachtigde mr. Jankie in haar betoog tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting vaak en onnodig werd onderbroken door mr. Paris, waardoor haar betoog geen structuur leek te hebben. Tijdens het betoog van de gemachtigde van de Staat der Nederlanden werd deze niet in de rede gevallen. Volgens verzoekers heeft mr. Paris het pleidooi van de Staat der Nederlanden ter zitting aangevuld en de verklaring van de deskundige Timmermans dat het aantal aangehouden personen was gedaald, terwijl het aantal onschuldige verdachten was gestegen, gecorrigeerd in die zin dat mr. Paris van mening was dat de verklaring van Timmermans zo moest worden uitgelegd dat het aantal onschuldige verdachten was verminderd doordat er minder verdachten werden aangehouden. Deze correctie was in het voordeel van de Staat der Nederlanden, aldus verzoekers.
Verzoekers hebben ook aangevoerd dat mr. Paris hun gemachtigde een zeer beperkte termijn heeft gegund om de akte van antwoord na de gehouden descente op 20 december 2006 op te nemen. Een andere datum dan 22 december 2006 voor het opnemen van de akte van antwoord was niet bespreekbaar. Mr. Bitter zou dan in verband met de feestdagen een akte dienen te nemen op 2 januari 2007. De verschuiving van het tijdstip voor het indienen van de akte op 22 december 2007 van 12.00 uur naar 15.00 uur is na aandringen van de kant van de gemachtigde van verzoekers ingewilligd. De acht verzoekers, die in het buitenland en binnenland zijn gevestigd, zijn gezien de gegunde beperkte termijn in een onmogelijke positie geplaatst om op elkaar te reageren over het nemen van de akte van antwoord. Voorts voeren verzoekers aan dat hun verzoek aan mr. Paris om de namens de Staat der Nederlanden ingediende verzoek op 3 januari 2007, in plaats van de door mr. Paris op 2 januari 2007 bepaalde datum, buiten beschouwing te laten niet is gehonoreerd. Verzoekers leiden hieruit af dat mr. Paris welwillend staat tegen de late indiening van de stukken door mr. Bitter, terwijl de door hen tijdig ingediende stukken niet worden meegenomen door mr. Paris. Ten slotte stellen verzoekers dat mr. Bitter, die als procureur van de Staat der Nederlanden is opgetreden, ook als rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank
's-Gravenhage werkzaam is, waardoor er sprake is van schijn van betrokkenheid.
Bij verzoekers is gezien het vorenstaande sprake van vrees voor de schijn van partijdigheid van mr. Paris en is er door de behandeling van de procedure door mr. Paris geen sprake geweest van een eerlijk proces.
4. Het standpunt van mr.Paris
In zijn schriftelijke reactie heeft mr. Paris verklaard dat hij niet in de wraking berust en de door verzoekers aangevoerde gronden tegengesproken.
Volgens mr. Paris heeft hij in het algemeen, zo ook in de kortgedingprocedure van verzoekers, geen bemoeienis met het vaststellen van de zittingsdatum. Hij is hier wel verantwoordelijk voor. De door verzoekers ingediende stukken, die op 15 december 2006 door de griffie kort geding zijn ontvangen, zijn buiten beschouwing gelaten, omdat hij hier geen kennis van heeft kunnen nemen en de procureur van de Staat bezwaar maakte tegen een deel van de producties. Daarnaast heeft mr. Paris gesteld dat het klopt dat hij mr. Jankie herhaaldelijk heeft onderbroken tijdens haar betoog ter zitting, omdat haar betoog meer vragen bij hem opriep dan het betoog van de Staat en hij het van belang achtte dat mr. Jankie haar betoog nader toelichtte. De inleverdata voor de akte van antwoord is volgens mr. Paris met uitdrukkelijke instemming van mrs. Jankie en Bitter vastgesteld. Voorts heeft mr. Paris aangegeven dat de griffie kort geding de akte na de descente op 2 januari 2007 om 18.31 uur van de Staat heeft ontvangen. Volgens mr. Paris leveren de door verzoekers naar voren gebrachte wrakingsgronden geen grond op om aan zijn onpartijdigheid te twijfelen. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat mr. Bitter plaatsvervangend rechter bij deze rechtbank is.
5. Beoordeling
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Vooropgesteld wordt dat ter zitting is gebleken dat de door verzoekers ingediende producties op 14 december 2006 door de Centrale Balie van deze rechtbank zijn ontvangen. Verzoekers kunnen in hoger beroep het buiten beschouwing laten van deze producties door mr. Paris in de kortgedingprocedure aan de orde stellen.
De beslissing van mr. Paris om deze producties niet in de kortgedingprocedure te betrekken, kan niet als een teken van partijdigheid worden beschouwd.
De beslissingen die in het kader van de kortgedingprocedure omtrent de zittingsdatum en de inleverdata van de akte van antwoord na descente zijn genomen, zijn voorbehouden aan mr. Paris als voorzieningenrechter. Dat deze beslissingen bij verzoekers de indruk hebben gewekt dat mr. Paris welwillender tegenover de verzoeken van de Staat stond dan tegenover de verzoeken van verzoekers acht de rechtbank onvoldoende om te spreken van objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aan de zijde van mr. Paris jegens verzoekers. Ook aan het herhaaldelijk onderbreken van het pleidooi van de procureur van verzoekers door mr. Paris tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting, kunnen verzoekers naar objectieve maatstaven beschouwd niet de vrees ontlenen voor gebrek aan onpartijdigheid.
Nu de door verzoekers aangevoerde gronden het wrakingsverzoek derhalve niet kunnen dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van mr. Paris dan wel objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekers, dient het verzoek te worden afgewezen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan:
• de verzoekers p/a hun procureur mr. Jankie;
• mr. R.J. Paris;
• de gemachtigde van de Staat der Nederlanden, mr. C.M. Bitter.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2007 door mrs De Boer, Van Reenen-Stroebel en Rabbie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Jadoenathmisier als griffier.