Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0897

Datum uitspraak2007-03-08
Datum gepubliceerd2007-03-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers68765 HA RK 07-2007
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wraking voorzitter strafkamer. Niet alle gronden terstond en tegelijk voorgedragen zoals bedoeld in artikel 513 Sv. Uit de gang van zaken bij de afwijzing van het verzoek tot herstel van proces-verbaal van eerdere terechtzitting kan geen vooringenomenheid van de voorzitter van de strafkamer worden afgeleid.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Wrakingskamer zaaknummer / rolnummer: 68765 HA RK 07-2007 Beslissing van 8 maart 2007 op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer:11/500583-06 en 02/610356 (TUL) van [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd PI Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer, verzoeker, hierna ook aangeduid als de verdachte, raadsman mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam. Het verzoek strekt tot wraking van [gewraakte rechter], vice-president in de sector strafrecht van deze rechtbank. 1. Het procesverloop 1.1. Ter terechtzitting van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank van 15 februari 2007 heeft de raadsman van verdachte mondeling verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter van de strafkamer, [gewraakte rechter] (hierna ook: de voorzitter van de strafkamer). Hierop heeft de meervoudige strafkamer het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een andere meervoudige kamer van de rechtbank te laten behandelen. 1.2. Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter openbare terechtzitting van 8 maart 2007, alwaar zijn verschenen en gehoord: - de verdachte en zijn raadsman, - de officier van justitie, mr. A.K. Tiggelaar. 1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 8 maart 2007 te 16.00 uur. 2. Het verzoek 2.1. De raadsman van verdachte heeft blijkens de ter zitting van 8 maart 2007 gegeven toelichting aan het verzoek tot wraking van de voorzitter van de strafkamer samengevat thans ten grondslag gelegd: - dat de voorzitter van de strafkamer bij gebrek van medewerking van de parketpolitie heeft geweigerd hem tijdens de onderbreking van het onderzoek ter zitting de gelegenheid te geven met de verdachte te overleggen, - dat de voorzitter van de strafkamer het ter terechtzitting gedane verzoek van de raadsman de getuigen alsnog in aanwezigheid van de verdachte te laten horen opnieuw heeft miskend, en - dat de voorzitter van de strafkamer heeft geweigerd een grove fout in het proces-verbaal van het onderzoek van de terechtzitting van 4 januari 2007, welk proces-verbaal door de voorzitter van de strafkamer en de griffier is vastgesteld, te herstellen. 3. Het standpunt van de rechter wiens wraking is verzocht 3.1. De voorzitter van de strafkamer heeft niet in de wraking berust. 3.2. De voorzitter van de strafkamer is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, doch heeft daarvan geen gebruik gemaakt. 4. Het standpunt van de officier van justitie 4.1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking en daartoe samengevat het volgende aangevoerd. Een rechter die een strafzaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Ter terechtzitting van 15 februari 2007 is de voorzitter van de strafkamer gewraakt op grond van beslissingen die ter terechtzitting op door de raadsman gevoerde verweren zijn genomen. De omstandigheid dat de raadsman van verdachte door die beslissingen niet bereikte wat hij met de door hem aangevoerde verweren beoogde, levert geen grond voor wraking op. 5. De beoordeling 5.1 Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid van dat artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. 5.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn. 5.3. Bij de beoordeling van het verzoek tot wraking dient tot uitgangspunt te worden genomen hetgeen daaromtrent blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2007. Het proces-verbaal van die zitting vermeldt slechts dat op die terechtzitting als grond voor de wraking is aangevoerd dat de voorzitter van de strafkamer heeft geweigerd een grove fout in het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 januari 2007 te herstellen. De opmerkingen die de raadsman van verdachte bij het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2007 heeft geplaatst en die zijn weergegeven in de door hem overgelegde fax van 20 februari 2007, betreffen niet de weergave van het verzoek tot wraking en hetgeen daarvoor ter terechtzitting van 15 februari 2007 ter motivering is aangevoerd. Voorts heeft de raadsman van verdachte ter zitting van 8 maart 2007 meegedeeld dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2007, zijn vorenbedoelde opmerkingen daargelaten, een goede weergave bevat van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. 5.4. De stelling van de raadsman van verdachte dat de voorzitter van de strafkamer heeft geweigerd hem tijdens de onderbreking van de zitting met verdachte te laten overleggen, vindt geen steun in het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2007. Indien juist is dat, zoals de raadsman bij zijn fax van 20 februari 2007 heeft opgemerkt, verzuimd is dat verzoek en die weigering in het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2007 op te nemen, laat dat gezien hetgeen onder 5.3 is overwogen onverlet dat die weigering niet ter terechtzitting van 15 februari 2007 als grond voor de wraking is voorgedragen. Het laatste geldt eveneens voor de door de raadsman van verdachte aangevoerde grond dat de voorzitter van de strafkamer het ter terechtzitting gedane verzoek van de raadsman de getuigen alsnog in aanwezigheid van de verdachte te laten horen opnieuw heeft miskend. Deze gronden, waarmee de raadsman van verdachte het verzoek tot wraking kennelijk bij de mondelinge behandeling van dat verzoek heeft aangevuld, kunnen niet worden aangemerkt als terstond en tegelijk voorgedragen zoals bedoeld in artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen wil zeggen op de terechtzitting van 15 februari 2007. Aan deze tardieve gronden voor het verzoek tot wraking dient derhalve te worden voorbijgegaan. 5.5. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 4 januari 2007 is door de voorzitter van de strafkamer en de griffier vastgesteld. De beantwoording van de vraag of de afwijzing van het door de raadsman gedane verzoek tot herstel van dat proces-verbaal juist is, staat niet aan de wrakingskamer in het wrakingsincident ter beoordeling. Ter beoordeling staat slechts of de wijze waarop die beslissing is genomen grond oplevert voor de bij verdachte levende vrees dat de voorzitter van de strafkamer jegens hem vooringenomenheid koestert, althans dat bij verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 5.6. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2007 blijkt dat het verzoek zoals dat in de lezing van de raadsman van verdachte op 4 januari 2007 is gedaan op 15 februari 2007 aan de orde is gekomen en dat de rechtbank heeft uiteengezet dat, en op welke gronden een dergelijk verzoek overigens ook door de rechtbank niet zou zijn ingewilligd. Uit deze gang van zaken kan niet de vooringenomenheid van de voorzitter van de strafkamer worden afgeleid. 5.7. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden. 6. De beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter] af. Deze beslissing is genomen door mr. A.J.P. van Essen, mr. I.M.A. Hinfelaar en mr. M.G.L. de Vette en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2007.