Jurisprudentie
BA0372
Datum uitspraak2007-03-02
Datum gepubliceerd2007-03-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6784 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6784 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
04/6784 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2004, 02/5636 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. dr. Dayala. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is in 1986 voor haar werk als ponstypiste voor 40 uur per week uitgevallen. In 1987 is zij in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering.
In 2001 is een vijfdejaars herbeoordeling gestart. In dat kader heeft de verzekeringsarts van het Uwv onder meer vastgesteld dat, indien rekening wordt gehouden met een beperkte stressbestendigheid, appellante heel goed in staat geacht kan worden tot het verrichten van (niet al te rugbelastende) werkzaamheden zonder de urenbeperking die als “opstapje” naar nieuw werk eerder was vastgesteld. Met inachtneming van de functionele beperkingen van appellante is haar verlies aan verdiencapacitieit vervolgens door de arbeidsdeskundige berekend op 23,06%.
Bij besluit van 31 januari 2002 heeft het Uwv de uitkering van appellante, die vanaf 1996 werd uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 31 maart 2002 herzien en nader vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit, waarbij zij een medisch advies heeft overgelegd van de huisarts W.Ch. Völke, heeft de psychiater M.L. Stek in opdracht van het Uwv een onderzoek uitgevoerd naar de psychische klachten van appellante. Voorts is van de zijde van het Uwv nadere informatie ingewonnen bij de behandelend revalidatiearts A.M.C. Lindenhoff en de huisarts van appellante A.P. Bolhuis. Deze informatie gaf de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv geen aanleiding de eerder op het lichamelijk vlak aangenomen beperkingen aan te scherpen. Met betrekking tot de psychisch belastende factoren heeft zij, naast de al aangenomen beperkingen wat betreft “werken onder tijdsdruk” en “dwingend werktempo”, vastgesteld dat er ook beperkingen gelden voor “conflicterende functie-eisen” en (in mindere mate) voor “afbreukrisico”. Daarbij heeft zij opgemerkt dat de functie gestructureerd moet zijn en geen representatieve vaardigheden mag verlangen. Met inachtneming van deze extra beperkingen is het verlies aan verdiencapaciteit door de bezwaararbeidsdeskundige berekend op 30% en is de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid bij besluit op bezwaar van 22 november 2002 per 31 maart 2002 vastgesteld op 25 tot 35%.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar medische klachten zijn onderschat en dat de bij de berekening van haar arbeidsongeschiktheid in aanmerking genomen functies voor haar niet haalbaar zijn. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft zij onder meer verwezen naar de door haar toegezonden informatie van haar huisarts Bolhuis en van de psychiater W. Lionarons, bij wie zij sinds november 2006 onder behandeling is.
De Raad stelt vast dat de rechtbank Haarlem, gelet op de woonplaats van appellante, in dit geval de bevoegde rechter was om op haar beroep te beslissen. De Raad neemt aan dat het beroep per vergissing bij de rechtbank Amsterdam aanhangig is gemaakt, vanwege de vermelding van deze rechtbank in de beroepsclausule die in het besluit van 22 november 2002 is opgenomen. In overeenstemming met partijen heeft de rechtbank Amsterdam de zaak afgehandeld. De Raad ziet hierin aanleiding om met toepassing van artikel 28 van de Beroepswet de onbevoegdheid van de rechtbank Amsterdam voor gedekt te verklaren en de aangevallen uitspraak, in navolging van partijen, als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
Ten aanzien van het besluit op bezwaar van 22 november 2002 stelt de Raad vast dat daarbij rekening is gehouden met de lichamelijke klachten van appellante, onder meer op grond van actuele informatie van de revalidatie-arts, alsook met haar psychische klachten, met name zoals deze door de psychiater Stek zijn beschreven. Uit de in hoger beroep door appellante ingebrachte nadere medische informatie kan de Raad niet afleiden dat haar (psychische of lichamelijke) gezondheidstoestand en de daaruit voortvloeiende beperkingen op de datum in geding onjuist zijn vastgesteld.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft appellante aangevoerd dat de in aanmerking genomen, nog resterende functies niet geschikt zijn, omdat daarin van haar verlangd wordt representatieve taken te verrichten en omdat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met het hoge afbreukrisico dat optreedt als zij aan het arbeidsproces deelneemt ook omdat zij niet onder tijdsdruk kan werken. De Raad kan appellante hierin echter niet volgen. De Raad neemt daartoe in aanmerking dat de bezwaararbeids-deskundige per functie de aspecten heeft besproken waarop appellante functionele beperkingen ondervindt en aan de hand van de functiebeschrijving heeft gemotiveerd waarom die functie voor appellante niet te belastend is. Daarmee is voor de Raad voldoende naar voren gekomen dat appellante, op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, in staat was de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de in aanmerking genomen functies. Voor het overige moet de Raad vaststellen dat appellante bij deze grief uitgaat van ernstiger beperkingen in haar functionele mogelijkheden dan de beperkingen die uit medisch oogpunt zijn komen vast te staan, dan wel ongemotiveerd een verdergaande belasting veronderstelt, dan blijkt uit de verwoording functiebelasting.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
EK0802