Jurisprudentie
BA0015
Datum uitspraak2007-02-27
Datum gepubliceerd2007-03-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.625312-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.625312-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Medeplegen van in strijd met een haar bij wettelijke voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking, meermalen gepleegd.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.625312-06
Datum uitspraak: 27 februari 2007
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank:
- het onder 1. en 2. tenlastegelegde zal bewezen verklaren,
- de verdachte zal veroordelen tot 10 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de verdachte en mr. M. van der Himst, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01juli1996 tot en met 02 oktober 2001 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (te weten met [medeverdachte]),
- een zogenaamde Inkomstenopgave RWW (gedateerd 31 augustus 1996) en/of
- een zogeheten formulier Abw (gedateerd 1 februari 1997) en/of
- een zogenaamd Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw (gedateerd 01juli1998) en/of
- een zogeheten Inkomstenverklaring ABW (gedateerd 2 februari 2000),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader (telkens) valselijk,
- op 31 augustus 1996 op die Inkomstenopgave RWW aangegeven dat zij, verdachte, en/of haar mededader in de periode van 01 augustus 1996 tot en met 31 augustus 1996 geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of geen inkomsten heeft/hebben genoten en/of
- op 01 februari 1997 op dat formulier Abw aangegeven dat zij, verdachte, en/of haar mededader in de periode van 01januari 1997 tot en met 31januari 1997 geen inkomen heeft/hebben ontvangen en/of geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of
- op 01juli1998 op dat Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw aangegeven dat zij, verdachte, en/of haar mededader in de periode van 01juni1998 tot en met 30juni 1998 geen inkomen heeft/hebben ontvangen en/of geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of
- op 02 februari 2000 op die Inkomstensverklaring Abw aangegeven dat zij, verdachte, en/of haar mededader in de periode van 01 januari 2000 tot en met 31januari 2000 geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en geen inkomsten heeft/hebben ontvangen,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
2.
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 oktober 2001 tot en met 01juli 2006 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (te weten met [medeverdachte]), in strijd met een haar en/of haar mededader bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of haar mededader wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en/of haar mededaders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader (ten aanzien van verdachte)
- (telkens) niet gemeld dat zij in genoemde periode betaald werk heeft verricht als hulp in de huishouding en/of
(ten aanzien van verdachtes mededader)
- (telkens) onjuiste opgave gedaan omtrent zijn werkzaamheden als (zelfstandig) aannemer en/of
- (telkens) niet gemeld dat hij in genoemde periode betaalde werkzaamheden heeft verricht als (zelfstandig) aannemer.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. NADERE MOTIVERING
Verdachte heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij de verklaring van haar medeverdachte [mededader] dat hij sinds 2001 als zelfstandig aannemer werkzaam is (en niet sinds 1996). Volgens verdachte is zij ook vanaf 2001 begonnen met huishoudelijke werkzaamheden tegen betaling. Voor die tijd ontving zij voor haar hulp geen betaling maar was haar werk een vriendendienst. De afbetaling van de oplopende schulden en de dreiging dat de energievoorziening zou worden afgesloten waren volgens verdachte reden om deze extra inkomsten niet te melden.
Voor de verdenking dat medeverdachte [mededader] reeds sinds 1996 als zelfstandig aannemer werkzaam is heeft de officier van justitie als steunbewijs de verklaring van getuige [getuige] aangevoerd, dat [medeverdachte] al jaren klant is van het bouwbedrijf waar [getuige] werkzaam is. Tegen verdachte is nog de getuigenverklaring [getuige 2] dat verdachte al twaalf jaar tegen betaling huishoudelijk werk verricht bij [getuige 2].
Gelet op het voorgaande is er wel wettig bewijs dat verdachte tezamen met medeverdachte gedurende tien jaar aan hun inlichtingenverplichting hebben voldaan. De rechtbank is daarvan echter niet overtuigd. Verdachte wordt daarom van het onder 1. tenlastegelegde feit vrijgesproken.
4. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
zij op tijdstippen in de periode van 03 oktober 2001 tot en met 01juli 2006 in de gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander (te weten met [mededader]), in strijd met een haar en haar mededader bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl verdachte en haar mededader wisten, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en haar mededaders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader
ten aanzien van verdachte
- telkens niet gemeld dat zij in genoemde periode betaald werk heeft verricht als hulp in de huishouding en
ten aanzien van verdachtes mededader
- telkens onjuiste opgave gedaan omtrent zijn werkzaamheden als zelfstandig aannemer en
- telkens niet gemeld dat hij in genoemde periode betaalde werkzaamheden heeft verricht als zelfstandig aannemer.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. NADERE MOTIVERING
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de medeverdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte vanaf 2001 huishoudelijke werkzaamheden verrichte en medeverdachte als zelfstandig aannemer werkzaam was en de inkomsten daaruit door verdachte noch haar medeverdachte zijn opgegeven aan de afdeling Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Den Helder. Verdachte en haar medeverdachte wisten, zo blijkt uit hun verklaringen afgelegd bij de politie, dat de door hen verzwegen gegevens van belang waren voor hun recht op verstrekking van een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand.
7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2.:
Medeplegen van in strijd met een haar bij wettelijke voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking, meermalen gepleegd.
8. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft vanaf 3 oktober 2001 een (inkomensafhankelijke) uitkering genoten op grond van de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand, uitgekeerd via de gemeente Den Helder. Op verdachte rustte de plicht om periodiek een rechtmatigheidsonderzoeksformulier naar waarheid in te vullen en, voorzien van bijlagen, ten behoeve van de uitkeringsverstrekkende instantie over te leggen. Verdachte heeft telkens op het genoemde formulier aangegeven dat er geen sprake was van inkomsten naast de ontvangen uitkering. Verdachte wist dat zij door verzwijging van haar door arbeid verworven inkomsten ten onrechte een (te hoge) uitkering heeft ontvangen ingevolge de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand, waarbij de uitkering afhankelijk is gesteld van de verworven inkomsten. Het gaat hierbij om een hoog bedrag dat verdachte ten onrechte en in strijd met de geldende regelgeving is uitbetaald. Dit is een ernstig en ergerlijk feit, waardoor de samenleving schade is berokkend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 januari 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van een strafbaar feit is veroordeeld. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de verklaring van verdachte dat zij op dit moment zorgt voor de inkomsten waarmee (mede) de schulden worden afbetaald.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf behoren te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven. Gezien de hoogte en omvang van de verdiensten van verdachte, alsmede genoemde omstandigheid dat verdachte op dit moment zorgt voor de inkomsten, legt de rechtbank daarbij verdachte een lagere straf op dan de medeverdachte.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen en maatregel tot schadevergoeding zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 100 (éénhonderd) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 (twee) uren voor elke dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. de Klerk, voorzitter,
mr. F.J. Lourens en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2007.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.