Jurisprudentie
AZ9926
Datum uitspraak2006-02-28
Datum gepubliceerd2007-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK05/1200
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK05/1200
Statusgepubliceerd
Indicatie
Klacht ex artikel 12 Sv.; ontvankelijk ondanks ontbreken sepotbericht.
Gelet op het feit dat de plv. Hoofdofficier van justitie klager bij schrijven van 11 januari 2006 heeft bericht de aangifte van klager niet nader te onderzoeken, is er in casu sprake van een situatie van niet (verder) vervolgen van een gesteld strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is van oordeel dat klager in dit onderdeel van zijn beklag kan worden ontvangen, nu ook de advocaat-generaal zich in raadkamer heeft kunnen uitlaten omtrent hetgeen door klager is gesteld. Beklag wordt vervolgens afgewezen.
Uitspraak
K05/1200
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2006 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
Een of meer medewerkers van de Penitentiaire Inrichting ‘De Leuvense Poort’,
te ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: beklaagden, en ieder afzonderlijk: beklaagde,
wegens mishandeling c.q. zware mishandeling,
alsmede
over de beslissing van de officier van justitie te ’s-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
de heren [beklaagden 1, 2 en 3],
politieambtenaren van Politie Midden en West Brabant,
hierna te noemen: beklaagden, en ieder afzonderlijk: beklaagde,
wegens het weigeren van het opnemen van een aangifte (ambtsmisdrijf).
De feitelijke gang van zaken.
Op 22 juli 2005 heeft klager aangifte gedaan van (lichamelijke) mishandeling, beweerdelijk jegens hem gepleegd door een medewerker van de Penitentiaire Inrichting ‘De Leuvense Poort’ op 5 juni 1999 en psychische mishandeling door een aantal, niet nader aangeduide, medewerkers van genoemde inrichting.
Op 8 augustus 2005 is door [politiefunctionaris], aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat de zaak inmiddels is verjaard.
Hierop heeft klager bij schrijven van 15 augustus 2005 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 17 augustus 2005, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 7 oktober 2005 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 31 januari 2006 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager.
Klager heeft in raadkamer verklaard tevens te klagen over het niet vervolgen van beklaagden [beklaagden 1, 2 en 3], politieambtenaren, wegens het weigeren om een aangifte op te nemen. Klager stelt daarvan op 5 december 2005 respectievelijk op 23 december 2005 aangifte te hebben gedaan.
Bij schrijven van 11 januari 2006 van plv. Hoofdofficier van Justitie, [naam], is aan klager bericht dat – kort gezegd - geen nader onderzoek zal worden gedaan.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer verklaard ten aanzien van de beweerdelijk gepleegde mishandeling c.q. zware mishandeling te persisteren bij het schriftelijk verslag en ten aanzien van de beweerdelijke weigering om een aangifte op te nemen het hof te adviseren het beklag af te wijzen.
De beoordeling.
Voorzover het beklag betreft het niet (verder) vervolgen van een of meer medewerkers van de Penitentiaire Inrichting ‘De Leuvense Poort’:
Klager stelt dat hij, nadat hij een PIW’er (een medewerker bij een Penitentiaire Inrichting), genaamd [betrokkene 1], naar de keel had gegrepen, door een andere PIW’er bij de keel werd gepakt waarbij deze PIW’er de keel van klager dichtkneep door middel van verwurging, waardoor klager pijn ervoer en geen lucht kreeg. Klager stelt dat deze medewerker hem van zijn collega [betrokkene 1] afduwde waarna klager buiten bewustzijn raakte.
Klager stelt voorts dat hij, nadat hij weer bij bewustzijn was gekomen, door 4 of 5 PIW’ers naar de isoleercel is gebracht, hetgeen met de nodige strubbelingen gepaard ging. Klager stelt voorts door beklaagden achtergelaten te zijn in de isoleercel, met geboeide handen achter de rug, zodat hij niet normaal kon plassen. Klager stelt dat hij uiteindelijk in zijn broek heeft geplast, waardoor hij irritaties op zijn been kreeg, en dat hij ook zijn matras heeft bevuild, welke niet werd verschoond. Klager stelt dat hij eerst na 3 dagen de gelegenheid kreeg om zich te douchen. Klager stelt in totaal 14 dagen in de isoleercel te hebben doorgebracht.
Klager stelt dat hij dientengevolge psychiatrisch behandeld moest worden. Klager stelt dat beklaagden, dusdoende, zich jegens hem schuldig hebben gemaakt lichamelijke en psychische mishandeling.
Er is geen nader onderzoek door de politie ingesteld.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt:
Op grond van het bepaalde bij artikel 70, sub 2., van het Wetboek van Strafrecht geldt ten aanzien van (eenvoudige) mishandeling een verjaringstermijn van zes jaren. Gelet op het feit dat de beweerdelijke mishandeling heeft plaatsgevonden op 5 juni 1999, is het daarop betrekkende hebbende recht tot strafvordering inmiddels vervallen. Klager heeft derhalve in zoverre geen belang meer bij handhaving van zijn beklag.
Gelet op het vorenstaande zal het beklag voor zover betrekking hebbend op (eenvoudige) mishandeling derhalve worden afgewezen.
Voorzover het beklag ziet op het niet (verder) vervolgen van beklaagden terzake zware mishandeling, is het hof van oordeel dat er, uitgaande van de verklaring van klager, dienaangaande onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om de vervolging van
beklaagden te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof, gelet op het extreem grote tijdsverloop, niet verwacht worden dat thans nog eventueel nader bewijs vergaard zal kunnen worden, noodzakelijk voor een succesvolle vervolging van beklaagden.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag in zoverre te worden afgewezen.
Voorzover het beklag betreft het niet (verder) vervolgen van politieambtenaren [beklaagden 1, 2 en 3]:
Klager heeft in raadkamer verklaard op 5 december 2005 aangifte gedaan te hebben jegens politieambtenaren [beklaagde 1] en [beklaagde 2] van politie Waalwijk en op 23 december 2005 bij aanvullende verklaring aangifte gedaan te hebben jegens politieambtenaar [beklaagde 3] van politieregio Midden-West Brabant in Tilburg wegens het weigeren om een aangifte op te nemen.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer het hof geadviseerd dit onderdeel van het beklag af te wijzen nu er, gelet op het schrijven van 9 maart 2005 van B. Horsthuis, teamchef politie Waalwijk, aan klager en de brief van 31 oktober 2005 van [naam], Korpsbeheerder van de Politie Midden en West Brabant, aan klager, uit onderzoek naar voren is gekomen dat er geen sprake was van het opzettelijk weigeren om een aangifte op te nemen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt:
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel van het beklag over te gaan, dient het hof zich te buigen over de vraag in hoeverre klager in zijn beklag kan worden ontvangen.
Gelet op het feit dat de plv. Hoofdofficier van justitie, [naam], klager bij schrijven van 11 januari 2006 heeft bericht de aangifte van klager niet nader te onderzoeken, is er in casu sprake van een situatie van niet (verder) vervolgen van een gesteld strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is van oordeel dat klager in dit onderdeel van zijn beklag kan worden ontvangen, nu ook de advocaat-generaal zich in raadkamer heeft kunnen uitlaten omtrent hetgeen door klager is gesteld.
Het hof zal klager derhalve ontvankelijk verklaren in zijn beklag terzake het niet (verder) vervolgen van politieambtenaren [beklaagden 1, 2 en 3]..
Aangaande de inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel van het beklag acht het hof, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten aanwezig om de vervolging van beklaagden te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag in zoverre te worden afgewezen.
De beslissing.
Voorzover het beklag betreft het niet (verder) vervolgen van een of meer medewerkers van de Penitentiaire Inrichting ‘De Leuvense Poort’:
Het hof wijst het beklag af.
Voorzover het beklag betreft het niet (verder) vervolgen van politieambtenaren [beklaagden 1, 2 en 3]:
Het hof verklaart klager ontvankelijk in zijn beklag.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter,
mrs. F.J.M. Walstock en A.H. Klip, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, als griffier.
op 28 februari 2006.
Mr. Klip is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.