Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9384

Datum uitspraak2007-02-26
Datum gepubliceerd2007-02-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/120123-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Man haalde buitenlandse artsen en overig medisch personeel naar nederland, liet hen eerst werken voordat hij zich bekommerde om de vreemdelingenwet, belastingwet.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/120123-02 Datum uitspraak: 26 februari 2007 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 januari 2007, 29 januari 2007 en 19 februari 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. Gevoerd verweer Door de verdediging is betoogd dat de dagvaarding, wat betreft het onder 1 telastegelegde, nietig is nu deze onvoldoende concreet het verwijt beschrijft dat verdachte wordt gemaakt. Daartoe is aangevoerd dat niet duidelijk is of het verwijt inhoudt dat verdachte niet beschikte over sofi-nummers en dat hij onder het sofi-nummer van zijn stichting opgave van lonen deed, dan wel dat de opgave van het genoten loon niet juist was. In zoverre is de telastelegging in strijd met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, aldus de verdediging. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Aan de orde is de vraag of het verdachte voldoende duidelijk is geweest waarop het onder 1 weergegeven verwijt betrekking had om zich tegen dat verwijt te kunnen verdedigen. Het onder 1 telastegelegde houdt - kort gezegd - in dat verdachte opdracht heeft gegeven tot, en leiding heeft gegeven aan, het opzettelijk meermalen niet juist of niet volledig opgave doen van het door een of meer werknemers genoten loon over een aantal jaren. Uit het dossier blijkt dat het opsporingsonderzoek zich met name heeft gericht op betalingen die door buitenlandse vennootschappen via Ivoorkust en Luxemburg aan het Zuid-Afrikaanse medische personeel zijn gedaan. Verdachte is zowel door verbalisanten als door de rechter-commissaris met de resultaten van dit onderzoek geconfronteerd. Derhalve bestaat er geen twijfel over dat het onder 1 telastegelegde verwijt betrekking heeft op de verplichting van verdachte om ook van deze betalingen loonopgave te doen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de telastelegging derhalve aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. 2. Beslissing op een verzoek De verdediging heeft ter terechtzitting de rechtbank verzocht de volgende getuigen op te roepen: - [getu[getuige 1], hoofd IND van 1 oktober 1999 tot 1 maart 2003; - [getui[getuige 2], senior beleidsmedewerker bij het ministerie van VWS; - [getuige 3], ten tijde van het telastegelegde Hoofd Opleidingen en Beroepen, bij het ministerie van VWS. Met betrekking tot de heer [getuige 1] hebben de raadslieden aangevoerd dat hij heeft verklaard dat met de Stichting Zorg Medisch Specialisten is afgesproken dat de (tand)artsen en verpleegkundigen de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland konden afwachten. Voorts is het volgens de verdediging noodzakelijk om de heren [getuige 3] en [getuige 2] te horen teneinde vast te kunnen stellen of door de overheid verwachtingen zijn gewekt, waaraan verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat hij niet strafwaardig handelde. De rechtbank, die de beslissing op dit verzoek ter terechtzitting heeft aangehouden tot het vonnis, wijst dit verzoek af. De inhoud van het dossier en de verhoren van de rechter-commissaris bieden voldoende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank kan oordelen omtrent het door de verdediging aangevoerde met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en de strafbaarheid van verdachte. De rechtbank acht het derhalve niet noodzakelijk dat de door de verdediging verzochte getuigen (opnieuw) worden gehoord. De genoemde feiten en omstandigheden zullen ook in de rubriek ‘De strafbaarheid van verdachte’ aan de orde komen. 3. Voorvragen Ontvankelijkheid van de officier van justitie Door de verdediging is betoogd dat verdachte erop mocht vertrouwen dat de Stichting Zorg Medisch Specialisten (SZMS) handelde met instemming van de overheid, in het bijzonder van de ministers van Justitie en VWS respectievelijk van de onder deze ministers ressorterende ambtenaren, en dat hij (daarom) niet zou worden vervolgd. Op grond daarvan dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte. De rechtbank stelt voorop dat noch door het openbaar ministerie noch door de minister van Justitie, toezeggingen zijn gedaan of verwachtingen zijn gewekt dat strafvervolging van verdachte achterwege zou blijven. Evenmin is gebleken dat de officier van justitie, door verdachte te vervolgen, heeft gehandeld in strijd met het door het openbaar ministerie gevoerde vervolgingsbeleid of met vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakte regels, waaraan verdachte het vertrouwen mocht ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd ter zake van het telastegelegde. Voor wat betreft de door de officier van justitie gemaakte afweging van belangen, die ten grondslag ligt aan zijn beslissing om tot vervolging over te gaan, geldt dat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling staat van de rechter. Niettemin kan de rechter, bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging van verdachte, de beslissing van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan ten volle toetsen aan de beginselen van goede procesorde. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Beginselen van goede procesorde brengen echter niet mee dat aan het openbaar ministerie het recht om tot vervolging over te gaan dient te worden ontzegd, indien uit handelen of nalaten van niet voor het strafvervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorganen en daar werkzame ambtenaren zou kunnen worden opgemaakt dat strafvervolging achterwege blijft. (Zie: Hoge Raad 17 december 1985, LJN: AD5845, Hoge Raad 22 maart 1988, LJN: AD0236 en in dezelfde lijn Hoge Raad 9 april 2002, LJN:AD8737). Om die reden speelt de vraag, of verdachte aan het doen of nalaten van (de ambtenaren van) de ministeries van VWS en Justitie (IND), of enig ander overheidsorgaan dan het openbaar ministerie, het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd, bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie geen rol van betekenis. Het verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte treft dan ook geen doel. De rechtbank acht de officier van justitie daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte. De rechtbank zal in de rubriek ‘de strafbaarheid van verdachte’ het verweer van verdachte omtrent het al dan niet opgewekt vertrouwen dat hij niet strafbaar handelde nader bespreken. 4. Waardering van het bewijs De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat 1. de Stichting Zorg Medisch Specialisten, op tijdstippen gelegen in de periode van 17 januari 1999 tot en met 06 maart 2003 te 's-Graveland, als werkgever, telkens opzettelijk, meermalen niet volledig de verplichting krachtens het bepaalde in artikel 10, tweede lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is nagekomen, om aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV Cadans) opgave te doen van het door werknemers genoten loon, (te weten over de jaren 2000 en 2001 en 2002 en 2003) van [betrok[betrokkene 8] en [betrokkene 2] en [[betrokkene 3]kkene 3] en [betrok[betrokkene 4] [betrokkene 5] en tot welke vorenomschreven feiten hij, verdachte opdracht heeft gegeven en aan welke voormelde verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven; 2. hij op tijdstippen in de periode van 01 augustus 1999 tot en met 16 oktober 2002, te 's-Graveland, maatschapovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen en aanvragen in het kader van de Wet arbeid Vreemdelingen (WAV), zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten: - geschrift 1, document D/136, zijnde een brief gericht aan Triton Groep d.d. 27 juli 2000 met betrekking tot [betrokkene 2] en - geschrift 2, document D/125, zijnde een arbeidsovereenkomst van 24 februari 2000 met betrekking tot [betrokkene 2] en - geschrift 3, document D/188, zijnde een werkgeversverklaring van de Stichting Zorg Medisch Specialisten (SZMS) met betrekking tot [betrokkene 4] en - geschrift 4, document D/326, zijnde een schrijven (aanvraagformulier incl. bijlagen) gericht aan de IND d.d. 15 maart 2002 met betrekking tot [betrokkene 6] en - geschrift 5, het document opgenomen in het dossier pag. 002419 t/m 002421, zijnde een verzoek om advies, d.d. 16 oktober 2002 met betrekking tot [betrokkene 6] en - geschrift 6, het document opgenomen in het dossier pag. 001781 t/m 001783, zijnde een aanvraag vergunning WAV d.d. 25 januari 2001 met betrekking tot [betrokkene 5] en - geschrift 7, het document opgenomen in het dossier pag. 001821 t/m 001823, zijnde een aanvraag vergunning WAV d.d. 4 september 2001 met betrekking tot [betrokkene 7] en - geschrift 8, het document opgenomen in het dossier pag. 001396 t/m 001397, zijnde een document ter ondersteuning van een aanvraag in het kader van een verblijfsvergunning met betrekking tot [betrokkene 7], d.d. 30 januari 2002 en - geschrift 9, verblijfsvergunning met betrekking tot [betrokkene 7], d.d. 30 januari 2002 en/of document D/003, een arbeidsovereenkomst 17 mei 1999 met betrekking tot [betrokkene 8]; valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte opzettelijk valselijk niet vermeld of doen vermelden dat: - (geschrift 1 en 2) met [betrokkene 2] een netto jaarinkomen van fl. 150.000,-- was overeengekomen; - (geschrift 3) [betrokkene 4] met SZMS een bruto jaarsalaris van fl. 65.000,-- was overeengekomen en zij met SZMS een arbeidsovereenkomst had sedert 1 september 2000; - (geschrift 4) de maatschap tussen [betrokkene 6] en SZMS op 1 januari 2002 was ontbonden (nu op deze aanvraag bij vraag 1 heeft ingevuld "partner in maatschap"); - (geschrift 5) de maatschap tussen [betrokkene 6] en SZMS op 1 januari 2002 was ontbonden en dat van een verblijfsdoel als zelfstandige (anderszins) geen sprake was; - (geschrift 6) [betrokkene 5] al op 1 december 2000 haar werkzaamheden als tandarts bij/via SZMS had aangevangen (nu op deze aanvraag bij vraag 10 was ingevuld “z.s.m.”); - (geschrift 7) [betrokkene 7] al op 15 augustus 2001 zijn werkzaamheden als tandarts bij/via SZMS had aangevangen (nu op deze aanvraag bij vraag 10 was ingevuld “z.s.m.”); - (geschrift 8) de maatschap tussen [betrokkene 7] en SZMS al op 7 januari 2002 was ontbonden (nu op dit document bij vraag 1 was ingevuld: “partner in maatschap "); - (geschrift 9) tussen SZMS en [betrokkene 8] was overeengekomen dat [betrokkene 8] een netto jaarsinkomen van fl. 120.000,- zou gaan verdienen (zie D/002). en genoemde geschriften voorzien van handtekeningen ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane vermeldingen , zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; 3. De Stichting Zorg Medische Specialisten in de periode van 19 oktober 1999 tot en met 27 maart 2002, te 's-Graveland en/of te Hilversum opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften onjuiste en/of onvolledige opgave heeft gedaan, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonbelasting over - 20 oktober 1999 met betrekking tot de aangifte loonbelasting premie volksverzekeringen 3e kwartaal 1999 (document D/1432) en - 22 september 2000 met betrekking tot aangifte loonbelasting premie volksverzekeringen augustus 2000 (document D/1439) en - 13 juli 2001 met betrekking tot aangifte loonbelasting premie volksverzekeringen juni 2001 (document D/1449) en - 27 maart 2002 met betrekking tot aangifte loonbelasting premie volksverzekeringen februari 2002 (document D/1457), immers heeft de Stichting Zorg medisch Specialisten op de bij Particulieren/Ondernemingen Hilversum ingeleverde aangiftebiljetten Loonbelasting over genoemde perioden telkens een te laag belastbaar bedrag, terwijl dat feit telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot welke vorenomschreven feiten hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en aan welke voormelde verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven. 4. de Stichting Zorg Medisch Specialisten (SZMS) op tijdstippen in de periode van augustus 1999 tot en met november 2002, te ’s-Graveland aan - [betrokkene 2] en - [betrokke[betrokkene 3] en - [betrok[betrokkene 4] en[betrokkene 5] en - [betrokkene 7] en - [betrokkene 9], die, zonder in het bezit te zijn van een geldige machtiging tot verblijf of daartoe strekkend geldig visum, zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst (te weten als medisch-specialist of tandarts of verpleegkundige) heeft laten verrichten, terwijl zij, SZMS, van dit feit een gewoonte makend in de zin van artikel 197c Wetboek van Strafrecht, wist dat de toegang tot Nederland en het verblijf in Nederland van die - [betrokkene 2] en - [betrokke[betrokkene 3] en - [betrokkene 4] en[betrokkene 5] en - [be[betrokkene 7] en - [betrokkene 9], wederrechtelijk was, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De bewijsmiddelen Ten aanzien van feiten 1, 2, 3 en 4 1. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Ik was voorzitter van de Stichting Zorg Medisch Specialisten. Alleen ik gaf leiding aan de activiteiten die deze stichting ontplooide. Ten aanzien van feiten 1 en 3 2. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Het is juist dat de vergoedingen die het Zuid-Afrikaans medisch personeel in de jaren 1999 tot en met 2003 bij de Stichting in dienst was, in twee delen werden uitgekeerd. Het ene deel werd via een Nederlandse bank betaald. Dit deel werd als loon opgegeven aan UWV Cadans en aan de Belastingdienst opgegeven. Het andere deel werd via Luxemburg of Ivoorkust aan hen betaald. Dit deel werd nooit opgegeven. Ik had administratiekantoor Triton opgedragen de loonbelasting en al wat daarmee samenhing te verzorgen. Wij leverden de gegevens bij Triton aan. Triton wist niets van de geldstroom die via Luxemburg, door tussenkomst van Compagnie Ivoirienne d’Investissements, liep. De op de aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen van 20 oktober 1999 (document D/1432) geplaatste handtekening is door mij gezet. De constructie om, naast rechtstreekse loonbetalingen door de Stichting via een Nederlandse bank, ook een betaling via Luxemburg door tussenkomst van Compagnie Ivoirienne d’Investissements aan de Zuid-Afrikaanse artsen, tandartsen en verpleegkundigen te verrichten, heb ik bedacht. 3. Een proces-verbaal met nummer 6608/2002/49 van 8 juli 2003 opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pag. 001176; G.22.01). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 10], zakelijk weergegeven: Ik ben mede-eigenaar van Triton Accountant. Ons bedrijf verzorgt de loonadministratie voor de Stichting Zorg Medisch Specialisten. Medio 1999 zijn wij in contact gekomen met de SZMS. Zij vroegen of Triton de loonadministratie voor hen wilde doen. Na een gesprek met de heer [verdachte] besloten wij dat te gaan doen. Door de SZMS werden slechts gegevens aangeleverd die betrekking hadden op de salarisbetalingen, de persoonsgegevens van de artsen en het moment waarop deze in dienst waren gekomen. Wij beschikten niet over de arbeidsovereenkomsten. Door ons werden de loongegevens aan Cadans en de Belastingdienst verstrekt op basis van de aanwezige gegevens. Namens de SZMS onderhouden wij de contacten met Cadans en de Belastingdienst. Volgens mij is er sprake van een mondelinge machtiging. De aangiften loonbelasting premies sociale verzekeringen worden door ons aan de hand van door de SZMS verstrekte loongegevens opgemaakt, ondertekend en aan de Belastingdienst gezonden. 4. Een niet ondertekend proces-verbaal met nummer 6608/2002/49 van 18 juni 2003 opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsa[opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] (doorgenummerde pag. 001407; V.01.05). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven: Ik ben bevoegd om geld te storten op en op te nemen van de rekening van Compagnie Ivoirienne d’Investissements (C2I) bij de Luxemburgse bank Credit Européen. C2I heeft daar een rekening. U zegt mij dat ik als bevoegde van SZMS geld stort op de rekening van C2I. Dat klopt. 5. Een ongenummerd proces-verbaal van 21 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pag. 6 e.v. van dossier met nummer 27321 van de FIOD/ECD). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen van verbalisant, zakelijk weergegeven: Van de door verdachte, SZMS, aan de artsen, tandartsen en verpleegkundigen in Nederland uitbetaalde lonen en van de uitbetaalde lonen via de banken in Luxemburg en Cote d’Ivoire zijn door mij per arts, tandarts of verpleegkundige overzichten gemaakt van alle loonbetalingen. Deze overzichten zijn als bijlage in het dossier gevoegd. D/1478: Anesthesist [betrok[betrokkene 8] 1999 2000 2001 2002 gulden gulden gulden euro Totaal inkomsten Nederland 25.854,87 51.965.84 55.544,75 25.409,66 Totaal inkomsten Luxemburg 34.150,26 68.056,10 12.5.187,49 65.538,84 D/1479: Verpleegkundige [[betrokkene 3]kkene 3] 2000 2001 2002 gulden gulden euro Totaal inkomsten Nederland 15.150,35 27.939,97 10.213,85 Totaal inkomsten Luxemburg 1.875,02 2.762,80 0,00 D/1489: Tandar[betrokkene 5] 2000 2001 gulden gulden Totaal inkomsten Nederland 4.685,78 50.940,44 Totaal inkomsten Luxemburg 1.086,13 45.039,26 D/1510 Intensivist [betrokkene 2] 2000 2001 2002 gulden gulden euro Totaal inkomsten Nederland 25.982,92 55.571,39 25.409,66 Totaal inkomsten Luxemburg 49.017,38 102.3000,44 76.706,33 D/1512: O.K.-verkleegkundige [betrok[betrokkene 4] 2000 2001 gulden gulden Totaal inkomsten Nederland 13.238,95 32.712,62 Totaal inkomsten Luxemburg 1.666,68 2.762,92 6. Een ongenummerd proces-verbaal van 12 mei 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pag. 000996; G.13.01). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven: In mijn contract stond een jaarsalaris. Het eerste jaar was 150.000 gulden en het tweede jaar was 200.000 gulden. Deze bedragen zijn inclusief het geld uit Ivoorkust. Ik kreeg het in twee delen. Ik kreeg maandelijks een bedrag uit Ivoorkust. De hoogte van het bedrag was telkens hetzelfde. In het begin kreeg ik geld uit Luxemburg en later uit Ivoorkust. 7. Een geschrift, te weten een op 27 november 2002 do[betrokkene 5] ondertekende schriftelijk verklaring (doorgenummerde pag. 001649). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring v[betrokkene 5], zakelijk weergegeven: Vanaf december 2000 kreeg ik van de Stichting een salarisspecificatie. Daarop stond mijn bruto loon omgerekend naar netto loon. Wat er uiteindelijk overbleef werd op mijn bankrekening gestort. Wat er dus netto overbleef kreeg ik van een rekening van de Stichting Zorg Medisch Specialisten. Maar ik kreeg per maand 2 keer loon. Ik kreeg ook nog een bedrag van een rekening met de naam Compagnie Ivoirienne, Ik heb in maart 2001 aan [verdachte] gevraagd wat voor geld dat was en [verdachte] vertelde mij dat dat bedrag ook een deel van mijn loon was. Ik ken Compagnie Ivoirienne niet. Ik heb er niet voor gewerkt. Het geld dat daar weg kwam had betrekking op mijn werk als tandarts voor de Stichting. Niet meer en niet minder. Ik kreeg dus gewoon twee keer loon voor het werk dat ik voor de Stichting deed. Ten aanzien van feit 2 8. Een geschrift, zijnde een brief een brief gericht aan Triton Groep d.d. 27 juli 2000 (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 1’), als document D/136 opgenomen in het dossier: Stichting Zorg Medisch Specialisten Noordereinde 309 1243 XJ ‘s –Graveland Triton Groep [m[medewerker 1]erker 1] Per fax 7-7-2000 Beste [medewerker 1], Wil je ook opnemen in ons personeelsbestand met uitdraai voor de maand juni als volgt: Dr. [betrokkene 2] Voltijds Bruto inkomen Nlg 80.000,= per jaar incl. alles. Met dank en vriendelijke groet, [verdachte] 9. Een geschrift, zijnde een arbeidsovereenkomst van 24 februari 2000 (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 2’, als document D/126 opgenomen het dossier): Overeen[...]kkene 2], hierna te noemen “de specialist” en Stichting Zorg Medisch Specialisten, vertegenwoordigd door [verdachte], hierna te noemen “de stichting”, zijn overeengekomen als volgt: Aard van de overeenkomst: De stichting is als werkgever een arbeidsovereenkomst aangegaan met de specialist als werknemer ten behoeve van de invulling van de verplichtingen van de stichting jegens derden tot beschikbaar stellen van specialistische medische bekwaamheid. Vergoeding: De vergoeding bedraagt in aanvang Nlg 80.000= netto per jaar. Aldus opgemaakt en ondertekend op deze dag 24 februari 20000, te ’s-Graveland. Dr. [betrokkene 2] (niet ondertekend) Stichting Zorg Medisch Specialisten [verdachte] (handtekening) 10. Een geschrift, zijnde een werkgeversverklaring van de Stichting Zorg Medisch Specialisten (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 3’, als document D/188 opgenomen in het dossier): Werkgeversverklaring Hierbij verklaren wij dat [betrokkene 4] in dienst is van onze stichting met ingang van 05 januari 2001, als verpleegkundige. Haar jaarsalaris bedraagt NLG 60.000,-- bruto. 11. Een geschrift, zijnde een arbeidsovereenkomst van 21 augustus 2000 (als document D/177 opgenomen in het dossier): Overeenkomst [betrok[betrokkene 4], hierna te noemen de OK verpleegkundige en Stichting Zorg Medisch Specialisten, vertegenwoordigd door [verdachte], hierna te noemen “de stichting”, zijn overeengekomen als volgt: Aard van de overeenkomst: De stichting is als werkgever een arbeidsovereenkomst aangegaan met de OK verpleegkundige als werknemer ten behoeve van de invulling van de verplichtingen van de stichting jegens derden tot beschikbaar stellen van specialistische medische bekwaamheid. Vergoeding: De vergoeding bedraagt in aanvang Nlg 65.000= netto per jaar. Aldus opgemaakt en ondertekend op deze dag 21 augustus 20000, te ’s-Graveland. OK Verpleegkundige (handtekening) Stichting Zorg Medisch Specialisten [verdachte] 12. Een geschrift, zijnde een schrijven van 15 maart 2002 (aanvraagformulier inclusief bijlagen) gericht aan de IND (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 4’, als document D/326 opgenomen in het dossier): ’s-Graveland, 15 maart 2002 Geachte heer [getuige 1] en mevrouw [betrokkene 12], Naar aanleiding van ons gesprek doen wij u hierbij de navolgende documenten toekomen van de heer [betrokkene 6]: Aanvraagformulier: 1. uw gegevens als referent: Stichting Zorg Medisch Specialisten Uw relatie tot degene die naar Nederland wil komen: Partner in maatschap 4. verzoek om een ambtshalve advies omrent de afgifte van een mvv Ondergetekende: Stichting Zorg Medisch Specialisten dient hierbij informatie in ter ondersteuning van een mvv-aanvraag van een in het buitenland verblijvende vreemdeling. Plaats: ’s-Graveland Datum: 15 maart 2002 13. Een geschrift, zijnde een verzoek om advies van 16 oktober 2002 (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 5’, als document opgenomen in pag. 002419 t/m 002421 van het dossier): 1. Uw gegevens als referent: Stichting Zorg Medisch Specialisten Verblijfsdoel vreemdeling: Verblijf als zelfstandige 2. Gegevens van degene die naar Nederland wil komen: [betrokkene 6] 4. Verzoek om advies omtrent een door de vreemdeling in te dienen mvv-aanvraag: Ondergetekende: SZMS/dhr. [verdachte] Wonende: [adres] Dient hierbij een verzoek om advies in ten behoeve van een door de vreemdeling in het land van herkomst of bestendig verblijf in te dienen mvv-aanvraag. ’s-Graveland, 16-10-2002 14. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Het is juist dat de maatschapovereenkomsten die ik de tandartsen en artsen met de stichting sloten, aansluitend door middel van een ‘waiver’ werden ontbonden. Ik wilde niet dat zij maat zouden worden in de stichting. 15. Een geschrift, zijnde een op 1 januari 2002 ondertekende ‘waiver’ (als document D/323 opgenomen in het dossier): Verwijzend naar de maatschapovereenkomst komen partijen hierbij overeen de overeenkomst genoemd met onmiddellijke ingang te beëindigen ’s-Graveland 1-1-2002 Dr. [betrokkene 6] [verdachte] Cape Town St. Zorg Medisch Specialisten (handtekening) voorzitter (handtekening) Een geschrift, zijnde een aanvraag vergunning WAV van 25 januari 2001 (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 6’, als document opgenomen in het dossier pag. 001781 t/m 001783) Aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen. Gegevens werknemer 01. naam: [betrokkene 5] 02. voornamen: [...] Verblijfsstatus werknemer 10. datum aankomst: z.s.m. Gegevens werkgever 13. Naam: Stichting Zorg Medisch Specialisten Gegevens arbeidsplaats: 17. naam functie: tandarts 20. plaats waar arbeid wordt verricht: Drachten Aldus naar waarheid ingevuld, plaats: ’s-Graveland datum: 25 januari 2001 De heer [verdachte]. 16. Een geschrift, te weten een op 27 november 2002 do[betrokkene 5] ondertekende schriftelijk verklaring (doorgenummerde pag. 001649). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring v[betrokkene 5], zakelijk weergegeven: Ik ben op 1 december 2000 als tandarts begonnen te werken in Drachten. Ik werkte voor de Stichting Zorg Medisch Specialisten te ‘s- Graveland. Ik heb voor de stichting gewerkt van 1 december 2000 tot 1 december 2001. 17. Een geschrift, zijnde een aanvraag vergunning WAV van 4 september 2001 (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 7’, als document opgenomen in pag. 001821 t/m 001823 van het dossier): Aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen. Gegevens werknemer 01. naam: [betrokkene 7] 02. voornamen: [...] Verblijfsstatus werknemer 10. datum aankomst: z.s.m. Gegevens werkgever 13. naam: Stichting Zorg Medisch Specialisten Gegevens arbeidsplaats: 17. naam functie: tandarts 20. plaats waar arbeid wordt verricht: Drachten Aldus naar waarheid ingevuld, plaats: ’s-Graveland datum: 4 september 2001 De heer [verdachte]. 18. Een geschrift, zijnde een document ter ondersteuning van een aanvraag in het kader van een verblijfsvergunning van 30 januari 2002 (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 8’, als document opgenomen in pag. 001396 t/m 001397 van het dossier): 1. Uw gegevens als referent: Stichting Zorg Medisch Specialisten Verblijfsdoel vreemdeling: Partner in maatschap 3. Gegevens van degene die naar Nederland wil komen: [betrokkene 7] 5. Verzoek om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een mvv-aanvraag: ondergetekende: SZMS/dhr. [verdachte] wonende: [adres] dient hierbij informatie in ter ondersteuning van een mvv-aanvraag van een in het buitenland verblijvende vreemdeling. ’s Graveland, 16-10-2002 19. Een proces-verbaal met nummer 620200051 van 9 juli 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 5] (doorgenummerde pag. 001407). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [be[betrokkene 7], zakelijk weergegeven: Ik ben sinds 15 augustus 2001 als tandarts werkzaam. Ik heb afgesproken dat ik met ingang van 15 augustus 2001 als tandarts zou werken. De overeenkomst werd gesloten door mij en de Stichting Zorg Medisch Specialisten. 20. Een proces-verbaal met nummer 620200051 van 18 oktober 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 5] (doorgenummerde pag. 001409). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [be[betrokkene 7], zakelijk weergegeven: In aanvulling op mijn op 9 juli 2002 tegenover u afgelegde verklaring deel ik u het volgende mede. In Zuid-Afrika heb ik een arbeidscontract afgesloten met de Stichting Zorg Medisch Specialisten. In Nederland zijn er problemen met de verblijfsvergunning van mij en mijn collega tandartsen. We moesten van [verdachte] van voornoemde stichting een maatschapovereenkomst ondertekenen. Als laatste blad van deze overeenkomst was een ontbindingsovereenkomst toegevoegd, die we ook moesten ondertekenen. Dit was nodig voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, aldus [verdachte]. Ik ben in loondienst bij de Stichting Zorg Medisch Specialisten, maar door die overeenkomst moest het lijken of ik een zelfstandige tandarts ben. Ik kan de ontbindingsovereenkomst niet aan u laten zien. [verdachte] heeft het door mij ondertekende exemplaar. 21. Een geschrift, zijnde een brief van 7 januari 2002 (als document D/408 opgenomen in het dossier): Dr. [be[betrokkene 7] [adres] 7-1-2002, ’s-Graveland Beste [naam], Bijgaand stuur ik je de maatschapovereenkomst, zoals afgesproken, ten behoeve van jouw registratie permanent verblijf in Nederland. Op punten zul je vaststellen dat de overeenkomst afwijkt van ons oorspronkelijk contract. Dat is juist. De formulering is slechts ter ondersteuning van het verkrijgen van een verblijfstitel in Nederland. Voor de goede orde sluit ik een ondertekende “waiver” bij. Dan weet je dat de overeenkomst slechts een administratief doel heeft. Mag ik je vragen de overeenkomst ondertekend terug te sturen? [verdachte]. 22. Een geschrift, zijnde een arbeidsovereenkomst van 17 mei 1999 (het onder feit 2 bedoelde ‘geschrift 9’, als document D/003 opgenomen in het dossier): Overeenkomst Drs. [betrokkene 1], hierna te noemen “de specialist” en Stichting Zorg Medisch Specialisten, vertegenwoordigd door [verdachte], “de stichting” zijn overeengekomen als volgt: Aard van de overeenkomst: De stichting is als werkgever een arbeidsovereenkomst aangegaan met de specialist als werknemer ten behoeve van de invulling van de verplichtingen van de stichting jegens derden tot beschikbaar stellen van specialistische medische bekwaamheid. Vergoeding: De vergoeding bedraagt in aanvang Nlg 80.000,= netto per jaar. Aldus opgemaakt en ondertekend op deze dag 17-5-1999, te ‘s-Graveland 23. Een geschrift, zijnde een arbeidsovereenkomst van 17 mei 1999 (als document D/002 opgenomen in het dossier): Overeenkomst Drs. [betrok[betrokkene 8], hierna te noemen “de specialist” en Stichting Zorg Medisch Specialisten, vertegenwoordigd door [verdachte], “de stichting” zijn overeengekomen als volgt: Aard van de overeenkomst: De stichting is als werkgever een arbeidsovereenkomst aangegaan met de specialist als werknemer ten behoeve van de invulling van de verplichtingen van de stichting jegens derden tot beschikbaar stellen van specialistische medische bekwaamheid. Vergoeding: De vergoeding bedraagt in aanvang Nlg 120.000,= netto per jaar. Aldus opgemaakt en ondertekend op deze dag 17-5-1999, te ‘s-Graveland Ten aanzien van feit 4 24. Een ongenummerd proces-verbaal van 12 mei 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pag. 000996; G.13.01). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven: Naam: [betrokkene 2] Voornamen: [...] Nationaliteit: Zuid-Afrikaanse Ik ben intensivist. Mijn werkgever is Stichting Zorg Medisch Specialisten, maar ik werk nu bij het LUMC. Ik ben in dienst getreden begin juli 2000. Naast SZMS heb ik geen andere werkgevers gehad. Ik was 20 jaar hoogleraar in Zuid-Afrika. [verdachte] heeft een agentschap in Zuid-Afrika. Daar werkte [betrokkene 13]. Zij nam contact met mij op en vroeg of ik interesse had in een baan in Nederland. Ik gaf aan dat ik alleen bij een academisch ziekenhuis wilde werken. Ik heb in Zuid-Afrika een arbeidsovereenkomst ondertekend. Ik ben op 2 juli 2000 naar Nederland gekomen. Op 3 juli 2000 ben ik begonnen. Ik ben naar Schiphol gevlogen en [verdachte] heeft mij daar opgehaald. Mijn reis naar Nederland werd geregeld en betaald door [verdachte]. Per 1 april 2003 is mijn overeenkomst met SZMS opgezegd door [verdachte] opgezegd omdat de SIOD bij hem een inval heeft gedaan en ben ik in dienst van het LUMC. 25. Een geschrift, zijnde een visumaanvraag van 9 juni 2000 (als document D/132 opgenomen in het dossier): Stichting Zorg Medisch Specialisten Noordereinde 309 1243 JX ’s-Graveland Consulaat-generaal Kaapstad Afdeling visa ’s-Graveland, 9 juni 2000 Mijne heren, Hierbij verzoeken wij u dringend een visum voor drie maanden te verstrekken aan prof. dr. [betrokkene 2]. Wij hebben prof. [betrokkene 2] uitgenodigd zich nader te oriënteren op zijn vakgebied. [verdachte] 26. Een geschrift, zijnde een afgedrukte e-mail van 5 juni 2000 gericht aan [betrokkene 2]; [emailadres] (als document D/131 opgenomen in het dossier): Beste Ben, Bij de ambassade zullen we een visum laten klaarmaken. Geef niet aan dat je hier komt werken. Het is slechts vakantie of zo. Maar geen werk. [verdachte] 27. Een geschrift, zijnde een visumaanvraag van 11 augustus 2000 (als document D/803 opgenomen in het dossier): Stichting Zorg Medisch Specialisten Noordereinde 309 1243 JX ’s-Graveland Consulaat-generaal Kaapstad Afdeling visa ’s-Graveland, 11 augustus 2000 Mijne heren, Hierbij verzoeken wij u dringend een multiple-entry visum voor drie maanden of zo lang het mogelijk is te verstrekken aan [betrokke[betrokkene 3]. Wij hebben [betrokke[betrokkene 3] uitgenodigd zich nader te oriënteren op haar vakgebied. [verdachte] 28. Een geschrift, zijnde een arbeidsovereenkomst van 17 augustus 2000 (als document D/166 opgenomen in het dossier): Overeenkomst [betrokke[betrokkene 3], hierna te noemen “de OK verpleegkundige” en Stichting Zorg Medisch Specialisten, vertegenwoordigd door [verdachte], “de stichting” zijn overeengekomen als volgt: Aard van de overeenkomst: De stichting is als werkgever een arbeidsovereenkomst aangegaan met de OK verpleegkundige als werknemer ten behoeve van de invulling van de verplichtingen van de stichting jegens derden tot beschikbaar stellen van specialistische medische bekwaamheid. Vergoeding: De vergoeding bedraagt in aanvang Nlg 65.000,= netto per jaar. Aanvang: De overeenkomst neemt aanvang wanneer de verpleegkundige zich beschikbaar stelt in Nederland, ten spoedigste en in onderling overleg, doch ten laatste 17 augustus 2000. Aldus opgemaakt en ondertekend op deze dag 17-8-1999, te ‘s-Graveland 29. Een geschrift, zijnde een visumaanvraag van 22 augustus 2000 (als document D/178 opgenomen in het dossier): Stichting Zorg Medisch Specialisten Noordereinde 309 1243 JX ’s-Graveland Consulaat-generaal Kaapstad Afdeling visa ’s-Graveland, 22 augustus 2000 Mijne heren, Hierbij verzoeken wij u dringend een multiple-entry visum voor drie maanden of zo lang het mogelijk is te verstrekken aan [betrokkene 4]. Wij hebben [betrokkene 4] uitgenodigd zich nader te oriënteren op haar vakgebied. [verdachte] 30. Een geschrift, zijnde een visumaanvraag van 21 november 2000 (als document D/799 opgenomen in het dossier): Stichting Zorg Medisch Specialisten Noordereinde 309 1243 JX ’s-Graveland Consulaat-generaal Kaapstad Afdeling visa ’s-Graveland, 21 november 2000 Mijne heren, Hierbij verzoeken wij u dringend een multiple-entry visum voor drie maanden te verstrekken aan dr. [betrokkene 5]. Wij hebben dr. [betrokkene 5] uitgenodigd zich nader te oriënteren op haar vakgebied. [verdachte] 31. Een geschrift, zijnde een arbeidsovereenkomst van 17 augustus 2000 (als document D/250 opgenomen in het dossier): Overeenkomst Dr. [betrokkene 5], hierna te noemen “de arts” en Stichting Zorg Medisch Specialisten, vertegenwoordigd door [verdachte], “de stichting” zijn overeengekomen als volgt: Aard van de overeenkomst: De stichting is als werkgever een arbeidsovereenkomst aangegaan met de arts als werknemer ten behoeve van de invulling van de verplichtingen van de stichting jegens derden tot beschikbaar stellen van specialistische medische bekwaamheid. Vergoeding: De vergoeding bedraagt in aanvang Nlg 80.000,= netto per jaar. Aanvang: De overeenkomst neemt aanvang wanneer de verpleegkundige zich beschikbaar stelt in Nederland, ten spoedigste en in onderling overleg, doch ten laatste 1 december 2000. Aldus opgemaakt en ondertekend te ‘s-Graveland 32. Een proces-verbaal met nummer 620200051 van 18 oktober 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 5] (doorgenummerde pag. 001409). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [be[betrokkene 7], zakelijk weergegeven: In aanvulling op mijn op 9 juli 2002 tegenover u afgelegde verklaring deel ik u het volgende mede. In Zuid-Afrika heb ik een arbeidscontract afgesloten met de Stichting Zorg Medisch Specialisten. In Nederland zijn er problemen met de verblijfsvergunning van mij en mijn collega tandartsen. We moesten van [verdachte] van voornoemde stichting een maatschapovereenkomst ondertekenen. Als laatste blad van deze overeenkomst was een ontbindingsovereenkomst toegevoegd, die we ook moesten ondertekenen. Dit was nodig voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, aldus [verdachte]. Ik ben in loondienst bij de Stichting Zorg Medisch Specialisten, maar door die overeenkomst moest het lijken of ik een zelfstandige tandarts ben. Ik kan de ontbindingsovereenkomst niet aan u laten zien. [verdachte] heeft het door mij ondertekende exemplaar. 33. Een geschrift, zijnde een visumaanvraag van 8 augustus 2001 (als document D/401 opgenomen in het dossier): Stichting Zorg Medisch Specialisten Noordereinde 309 1243 JX ’s-Graveland Consulaat-generaal Kaapstad Afdeling visa ’s-Graveland, 21 november 2001 Geachte mevrouw [betrokkene 14], Hierbij verzoeken wij u dringend een multiple-entry visum voor drie maanden te verstrekken aan dr. [be[betrokkene 7]. Wij hebben dr. [be[betrokkene 7] uitgenodigd zich nader te oriënteren op zijn vakgebied. [verdachte] 34. Een geschrift, zijnde een visumaanvraag van 9 juni 2000 (als document D/535 opgenomen in het dossier): Stichting Zorg Medisch Specialisten Noordereinde 309 1243 JX ’s-Graveland Consulaat-generaal Afdeling visa ’s-Graveland, 9 juni 2000 Mijne heren, Hierbij verzoeken wij u dringend een multiple-entry visum voor drie maanden te verstrekken aan [betrokkene 9]. Wij hebben [betrok[betrokkene 9] uitgenodigd zich nader te oriënteren op haar vakgebied. [verdachte] 35. Een proces-verbaal met nummer 6608/2002/49 van 28 mei 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 6] (doorgenummerde pag. 002104). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven: In verband met het onderzoek “Witte Jas” heb ik een nader onderzoek ingesteld met betrekking tot de verblijfsdocumenten welke door het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn verstrekt. Hiertoe heb ik informatie ingewonnen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken, afdeling Vreemdelingen- en visumzaken. Deze informatie strekte zich uit over de personen met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit, die tijdens het onderzoek naar voren zijn gekomen. Door [betrokkene 15], medewerkster van het ministerie, werden diverse uitdraaien van computerbestanden verstrekt welke verband hielden met de verstrekte visa. (dossierpag. 002123-002124) Database: Historie Datum indiening aanvraag: 14-jun-2000 Familienaam: [betrokkene 2] Voornamen: [...] Nationaliteit: Zuid-Afrikaanse Soort visum: Visum 1-3 maanden meerdere reizen Datum afgifte: 14-jun-2000 Geldig van: 01-jul-2000 Tot: 15-okt-2000 (dossierpag. 002150-002151) Database: Historie Datum indiening aanvraag: 15-aug-2000 Familienaam: [betrokkene 3] Voornamen: [...] Nationaliteit: Zuid-Afrikaanse Soort visum: Visum 1-3 maanden meerdere reizen Datum afgifte: 15-aug-2000 Geldig van: 16-aug-2000 Tot: 30-nov-2000 (dossierpag. 002225-002226) Database: Historie Datum indiening aanvraag: 24-aug-2000 Familienaam: [betrokkene 4] Voornamen: [...] Nationaliteit: Zuid-Afrikaanse Soort visum: Visum 1-3 maanden meerdere reizen Datum afgifte: 24-aug-2000 Geldig van: 27-aug-2000 Tot: 11-dec-2000 (dossierpag. 002173-002174) Database: Historie Datum indiening aanvraag: 23-nov-2000 Familienaam: Krog Voornamen: [...] Nationaliteit: Zuid-Afrikaanse Soort visum: Visum 1-3 maanden meerdere reizen Datum afgifte: 23-nov-2000 Geldig van: 24-nov-2000 Tot: 11-mar-2001 (dossierpag. 002140-002141) Database: Historie Datum indiening aanvraag: 08-aug-2000 Familienaam: [betrokkene 7] Voornamen: [...] Nationaliteit: Zuid-Afrikaanse Soort visum: Visum 1-3 maanden meerdere reizen Datum afgifte: 08-aug-2001 Geldig van: 12-aug-2001 Tot: 12-nov-2001 (dossierpag. 002221-002222) Database: Historie Datum indiening aanvraag: 18-dec-2000 Familienaam: [betrokkene 9] Voornamen: [...] Nationaliteit: Zuid-Afrikaanse Soort visum: Visum 1-3 maanden meerdere reizen Datum afgifte: 18-dec-2001 Geldig van: 01-jan-2002 Tot: 02-apr-2002 Gevoerde verweren ten aanzien van feit 1 Geen loonopgaveverplichting De rechtbank is van oordeel, gelijk de officier van justitie en de raadslieden hebben betoogd, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de loonopgaveverplichting ingevolge artikel 10 CSV, voor zover geen sprake is van werknemerschap in de zin van voornoemde wetsbepaling. Daartoe wordt het volgende overwogen. Artikel 10 Coördinatiewet Sociale Verzekering, bepaalt: 1. De werkgever voert een administratie met inachtneming van door Onze Minister daaromtrent te stellen regels. 2. De werkgever doet, met inachtneming van door Onze Minister daaromtrent te stellen regels, opgave van het door de werknemer genoten loon aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Artikel 4c van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990, bepaalt: Als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen wordt beschouwd de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder f tot en met k, van de Vreemdelingenwet 2000, indien hij in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen arbeid in dienstbetrekking verricht. De toepasselijkheid van artikel 10 Coördinatiewet Sociale verzekeringen is, gelet op vorenstaand kader, waar het de loonopgaveverplichting van de werkgever betreft met betrekking tot vreemdelingen, beperkt tot de rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die beschikt over een tewerkstellingsvergunning (TWV). Uit het dossier volgt dat van de op de telastelegging genoemde artsen, aan [betrok[betrokkene 8] als eerste een TWV is afgegeven, te weten op 14 januari 2000, ingaande op 17 januari 2000 en geldig tot 17 januari 2003. Daarom dient verdachte, voorzover hem wordt verweten de loonopgaveverplichting in 1999 te hebben geschonden, daarvan te worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt voorts dat aan de op de telastelegging genoemde artsen [betrokkene 16], [betrokkene 6], [be[betrokkene 7] en [betrokkene 9] nimmer een TWV is verleend. Verdachte dient in zoverre eveneens te worden vrijgesproken van schending van de loonopgaveverplichting. Onvolledige loonopgave niet verwijtbaar Voor de overige op de telastelegging genoemde artsen geldt dat zij op enig moment rechtmatig verblijf hier te lande hadden en beschikten over een TWV. Ten aanzien van hen gold voor de Stichting een loonopgaveverplichting. Verdachte betwist deze verplichting niet en erkent desgevraagd dat bij UWV Cadans sprake kan zijn geweest van onzekerheid met betrekking tot het aantal of de namen van de bij de Stichting werkzame artsen omdat zij niet steeds beschikten over een sofinummer, en dat de hoogte van het door de Stichting opgegeven loon onjuist is. Verdachte stelt evenwel dat hem terzake geen verwijt kan worden gemaakt, nu de Stichting steeds heeft voldaan aan de maximale premieafdracht. De rechtbank honoreert dit verweer niet. Vast staat immers dat bij de loonopgave opzettelijk niet het volledige loon is opgegeven, zodat de verplichting in artikel 10, eerste lid, CSV, is geschonden. Dit is een misdrijf. Daaraan doet niet af dat verdachte meende 'volkomen in het reine te zijn met het UWV, dat per definitie niets tekort kwam.' Verdachte miskent daarmee immers dat de hiervoor genoemde sociale zekerheids- en vreemdelingenwetgeving niet alleen tot doel strekt om de juiste premies te heffen, maar ook om het ongewenste effect te voorkomen dat vreemdelingen, mogelijk onbeschermd en onverzekerd, deelnemen in het arbeidsproces hier te lande, waartoe het UWV in staat dient te worden gesteld om haar controlerende taak uit te oefenen. Overweging ten aanzien van feit 2 In de vordering wijziging telastelegging verwijst de officier van justitie bij het in feit 2 opgenomen ‘geschrift 2’ (een arbeidsovereenkomst van 24 februari 2000 met betrekking tot [betrokkene 2]) naar document D/126. De rechtbank vat deze verwijzing op als een kennelijke misslag op grond van het volgende. De officier van justitie verwees in de oorspronkelijke telastelegging met betrekking tot dat geschrift naar document D/125. Hij heeft er geen blijk van gegeven op enig moment een ander document voor ogen te hebben gehad. Een verwijzing naar document D/126 strookt bovendien niet met de omstandigheid dat zowel in de oorspronkelijke telastelegging als in de vordering wijziging telastelegging is opgenomen dat opzettelijk niet was vermeld dat met [betrokkene 2] een netto jaarinkomen van fl. 150.000,= was overeengekomen, welk bedrag in document D/126 juist wél staat vermeld. Nu voorts niet is gebleken dat deze misslag bij verdachte heeft geleid tot verwarring omtrent de vraag op welk document ‘geschrift 2’ betrekking heeft, leest de rechtbank het ‘document D/125’ in plaats van ‘document D/126’. Gevoerd verweer ten aanzien van feit 3 De verdediging heeft aangevoerd dat geen of althans onvoldoende bewijsmiddelen voor handen zijn voor de stelling dat verdachte het onder feit 3 telastegelegde verwijt opzettelijk heeft begaan en dat hem hooguit een overtreding kan worden verweten. Daarbij heeft de verdediging een onderscheid gemaakt tussen het vermijden en ontduiken van de belasting. Tevens heeft de verdediging toegevoegd dat in het memorandum van 5 december 2001 van de geraadpleegde belastingadviseurs Loyens Loeff met geen woord is gerept over de vraag in hoeverre over het niet in Nederland uitgekeerde inkomensgedeelte naast het salaris loonbelasting zou moeten worden ingehouden en afgedragen. Volgens de verdediging kan daaruit worden afgeleid dat "daar geen hobbel zit ". De rechtbank kan de verdediging in dit verweer niet volgen. In algemene zin dient voor het bewijs van het bestanddeel opzet in het kader van artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te worden vastgesteld dat de verdachte doelgericht heeft gehandeld (kleurloos opzet). Voor zover verdachte stelt dat boos opzet gericht op het overtreden van de wet (het ontduiken van loonbelasting) noodzakelijk is, vindt die stelling geen steun in de wet. Bovendien behoeft de opzet geen betrekking te hebben op benadeling van de fiscus. Uitgangspunt is of de verweten gedraging geschikt is om te bereiken dat te weinig belasting wordt geheven. Meer in het bijzonder is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte doelgericht geen melding heeft gemaakt van een deel van de betalingen van loon aan de Zuid-Afrikaanse artsen, tandartsen en verpleegkundigen, te weten het deel dat via Luxemburg of Ivoorkust verliep. Dat blijkt onder meer uit de verklaringen van betrokkenen en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, waar hij verklaart: "Ik blijf van mening dat de betalingen die vanuit het buitenland zijn gedaan, moeten worden gezien als winstdeling. Deze bedragen vallen niet onder de loonbelasting. Ik heb daarover advies ingewonnen." Van een zodanig advies is de rechtbank evenwel niet gebleken. De stelling van de verdediging dat verdachte hierover impliciet instemmend advies van belastingadviseurs Loyens en Loeff heeft ontvangen, acht de rechtbank niet aannemelijk. 6. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 7. Geen voortgezette handeling feiten 1 en 3 Door de verdediging is betoogd dat, indien de rechtbank het onder 1 en 3 bewezen acht, zij dit dient te kwalificeren als een voortgezette handeling nu deze feiten gelijksoortig zijn en, zo begrijpt de rechtbank het betoog, daaraan één wilsbesluit ten grondslag ligt. De rechtbank verwerpt dit verweer. In de eerste plaats beogen de bepalingen naleving van twee uiteenlopende verplichtingen te waarborgen, te weten voldoening aan de verplichting tot een juiste opgave van het genoten loon ten behoeve van de afdracht van sociale premies en voldoening aan de verplichting tot een juiste opgave van het genoten loon ten behoeve van de afdracht van loonbelasting. De juiste opgave en de naar aanleiding van die opgave vastgestelde afdracht van premies en loonbelasting, hebben een verschillende grondslag en dienen een ander doel. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan de opzettelijke onvolledige opgave van het genoten loon, zowel in het kader van de heffing van sociale premies als de loonbelastingplicht, telkens een nieuw wilsbesluit ten grondslag ligt. 8. De strafbaarheid van verdachte De verdediging heeft betoogd dat verdachte aan de gevoerde gesprekken met de betrokken ambtenaren, de beantwoording van Kamervragen door de ministers Borst (VWS) en Donner (Justitie) en de gevoerde correspondentie tussen verdachte of namens verdachte en de betreffende ministeries, het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de Stichting Zorg Medische Specialisten juist handelde. De overheid, zo wordt gesteld, heeft immers verdachte geholpen met de wijze waarop hij vergunningen kon aanvragen, er is een convenant gesloten tussen de IND en de Stichting en er is door VWS aan verdachte geadviseerd om maatschapovereenkomsten met de (para)medici te sluiten. Verdachte dient daarom, aldus de verdediging, wegens afwezigheid van alle schuld te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank zal in het navolgende eerst de toepasselijke regelgeving uiteenzetten en vervolgens ingaan op de gestelde afspraken die zijn gemaakt enerzijds tussen de diverse overheidsorganen en anderzijds tussen overheidsorganen en verdachte. De rechtbank bespreekt achtereenvolgens: I de afspraken gepubliceerd in de Staatscourant van 22 februari 2001; II de (verkorte) mvv-procedure; III de incidentele toekenningen van verblijfsvergunningen; IV het gebruik van maatschapovereenkomsten; V de uitlatingen van de ministers van Justitie en VWS. Algemeen: de toepasselijke regelgeving Met betrekking tot de door verdachte geïnitieerde arbeidsmigratie van Zuid-Afrikaanse (tand)artsen en verpleegkundigen golden ten tijde van het telastegelegde de volgende voorschriften en procedures. Op grond van de Vreemdelingenwet (oud) respectievelijk Vreemdelingenwet 2000 dient een vreemdeling vóór zijn komst naar Nederland te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv), indien de betrokken persoon voornemens is niet als toerist hier te lande te verblijven, maar als doel heeft in Nederland arbeid te verrichten. Dit geldt zowel voor arbeid in loondienst als voor arbeid als zelfstandige. Een mvv dient in de voorliggende gevallen vóór de komst naar Nederland te worden aangevraagd bij de Nederlandse Vertegenwoordiging in Zuid-Afrika. Dit voorschrift strekt ertoe te voorkomen dat Nederland voor een voldongen feit wordt gesteld indien een reeds op toeristenvisum in Nederland verblijvende vreemdeling een langer verblijf of een verblijf op andere gronden wenst. Indien de vreemdeling als doel heeft om in Nederland arbeid in loondienst te verrichten, dient op grond van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) te worden aangevraagd en volgt toetsing door het ministerie van Sociale Zaken of er sprake is van een wezenlijk Nederlands belang en prioriteitgenietend aanbod van arbeidskrachten binnen Nederland en de EER. Bij die toetsing wordt tevens in aanmerking genomen of voldoende geadverteerd is en pogingen zijn gedaan om de arbeidsplaats te vervullen. Indien een vreemdeling daarentegen als zelfstandige arbeid wenst te verrichten is een tewerkstellingsvergunning niet vereist omdat er geen sprake is van een werkgever aan wie die vergunning verleend moet worden. Ten aanzien van vreemdelingen die als (para)medicus in Nederland, in loondienst of als zelfstandige, werkzaamheden wensen te verrichten, geldt voorts dat zij in het zogeheten BIG-register worden opgenomen. Een daartoe verrichte aanvraag wordt door het ministerie van VWS beoordeeld, onder meer aan de hand van diploma’s om vast te stellen of de opleiding en bekwaamheid van de artsen aan de norm voldoet. Bij een positieve beoordeling vindt een BIG-registratie plaats. Kort samengevat dient een Zuid-Afrikaanse (tand)arts of verpleegkundige die in Nederland arbeid wenst te verrichten vóór zijn of haar komst naar Nederland te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf en over een BIG-registratie. Indien die vreemdeling de arbeid in loondienst wil verrichten, dient de beoogde werkgever een tewerkstellingsvergunning te verzorgen. I De afspraken gepubliceerd in de Staatscourant van 22 februari 2001 Verdachte beroept zich onder meer op convenanten en afspraken waaraan hij de verwachting heeft ontleend dat hij niet strafwaardig handelde. In het dossier wordt melding gemaakt van afspraken die tussen het ministerie van VWS en sociale partners zijn gemaakt in het kader van het Convenant Arbeidsvoorziening Zorgsector (Stcrt. 2000, 119) ten aanzien van - voor zover hier van belang - de te volgen procedure bij tewerkstelling van medische specialisten, huisartsen, tandartsen en sociaal-geneeskundigen. Deze afspraken zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 22 februari 2001 (in het dossier opgenomen als bijlage 3.01 bij voormelde onder G.25.01 opgenomen verklaring van [getui[getuige 2]) en houden het volgende in. ‘Voor medisch specialisten, huisartsen, tandartsen en sociaal-geneeskundigen die te werk gesteld worden op structurele arbeidsplaatsen (...) geldt de volgende procedure: De werkgever dient bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS een aanvraag in om een vakbekwaamheidverklaring. Bij de beoordeling van deze aanvraag toetst de Minister van VWS onder meer op de aanwezigheid van een wezenlijk Nederlands volksgezondheidsbelang bij de toelating van de vreemdeling (wat een toets op de aanwezigheid van prioriteitsgenietend aanbod impliceert en op de wervingsinspanningen van de werkgever binnen Nederland /de EER). Indien de werkgever over de beschikking van de Minister van VWS beschikt, kan hij een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning indienen, waarbij bovengenoemde beschikking wordt overgelegd. Aangezien deze beschikking voor de Algemene Directie dient als advies over de aanwezigheid van prioriteitsgenietend aanbod en wervingsinspanning van de werkgever, kan de advisering van door de Regionaal Directeur vervallen en dienen de aanvragen om een tewerkstellingsvergunning rechtstreeks bij de Algemene Directie te worden ingediend.’ De strekking van deze afspraken is dat bij beoordeling van de aanvraag BIG-registratie en aanvraag tewerkstellingsvergunning geen dubbele toetsing, dat wil zeggen een toetsing door zowel de Minister van VWS als de Regionaal Directeur (van het Centrum voor Werk en Inkomen), van de vraag naar de aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod en wervingsactiviteiten plaatsvindt, zodat dit tijdsbesparend kan werken. Uit deze tussen VWS en de sociale partners gemaakte afspraken heeft verdachte derhalve niet méér kunnen afleiden dan dat de genoemde dubbele toetsing onder omstandigheden achterwege zou blijven, zodat hij daaraan niet de verwachting kon ontlenen dat hij niet strafwaardig handelde. II De (verkorte) mvv-procedure Verdachte en zijn raadslieden hebben in hun betoog verwezen naar de (verkorte) mvv-procedure. Volgens hen kon verdachte uit deze procedure en de afspraken die in dat verband door verdachte met de IND zijn gemaakt, waaronder een convenant, afleiden dat het betreffende Zuid-Afrikaanse medische personeel een mvv in Nederland konden aanvragen en afwachten. Zoals de rechtbank hiervoor onder ‘de toepasselijke regelgeving’ heeft uiteengezet, mocht het door verdachte geworven Zuid-Afrikaanse medisch personeel zijn mvv niet in Nederland afwachten. De mvv-procedure laat zulks niet toe. De verkorte mvv-procedure evenmin. Die is er immers op gericht om de verwerkingstijd van mvv-aanvragen te bekorten en niet om de aanvraag in Nederland te doen en af te wachten. Overigens is de Stichting Zorg Medisch Specialisten nimmer tot die procedure toegelaten omdat niet aan het vereiste was voldaan dat per jaar meer dan tien buitenlandse werknemers arbeid in Nederland zouden starten. [getu[getuige 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat tussen de Stichting en de IND een convenant heeft bestaan. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden op welk convenant de heer [getuige 1] doelt en wat dat convenant inhield. Uit de opvolgende, aan de rechter-commissaris gerichte brief van [betrokkene 17], stafmedewerker van de IND, gedateerd 1 juli 2005, blijkt dat er geen convenant in het dossier van de Stichting is aangetroffen. Daarnaast wordt in de correspondentie, en in gespreksverslagen van gevoerd overleg tussen verdachte en de IND, niet verwezen naar een convenant dat zou inhouden dat een mvv in Nederland kon worden aangevraagd en afgewacht. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat tussen de IND en verdachte afspraken hebben bestaan die inhielden dat het de door verdachte geworven (para)medici [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 7], [betrokkene 9] was toegestaan om zonder mvv en verblijfsvergunning hun arbeid, al dan niet in loondienst, in Nederland aan te vangen. III Incidentele toekenningen van verblijfsvergunningen De verdediging heeft gewezen op de omstandigheid dat een aantal artsen, die zonder dat hen een mvv was toegekend, in Nederlandse ziekenhuizen arbeid heeft verricht en desondanks alsnog een verblijfsvergunning heeft gekregen. Verdachte heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat ook ander Zuid-Afrikaans medisch personeel zijn aanvraag in Nederland mocht afwachten. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Het is juist dat bij één gelegenheid aan een aantal Zuid-Afrikaanse artsen een verblijfsvergunning is verleend vóórdat zij een mvv hadden gekregen. [getu[getuige 1], hoofd IND van 1 oktober 1999 tot 1 maart 2003, heeft hierover het volgende verklaard. ‘Ik weet dat er in een aantal gevallen sprake is geweest van een situatie dat medisch specialisten die op toeristenvisum naar Nederland waren gekomen toch, terwijl zij al in Nederland waren, een verblijfsvergunning hebben gekregen zonder dat zij in het bezit waren van een MVV. Het kwam er op neer dat als deze artsen geen vergunning kregen een aantal kinderafdelingen van ziekenhuizen zouden moeten sluiten. Toen hebben wij inderdaad de vergunningen verleend, maar er is wel meteen duidelijk gemaakt dat dit “eens maar nooit meer” was.’ Deze uitzondering is gemaakt naar aanleiding van een brief van 4 september 2002, waarin de betrokken ziekenhuizen de minister verzoeken om deze uitzondering te maken, zodat de ziekenhuizen niet genoodzaakt zouden zijn hun afdeling wegens gebrek aan deskundig personeel te sluiten. Hier is derhalve niet gehandeld naar aanleiding van toezeggingen aan of opgewekte verwachtingen bij verdachte, maar zag de overheid zich gesteld voor een fait accompli en heeft zij getracht de schade die als gevolg daarvan zou ontstaan te beperken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte hieruit niet kon afleiden dat mvv’s in Nederland konden worden aangevraagd en afgewacht. IV Gebruik van maatschapovereenkomsten Verdachte stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat hij op grond van mededelingen van [getuige 3], destijds Hoofd Beroepen en Opleidingen bij het ministerie van VWS, er op mocht vertrouwen dat geen tewerkstellingsvergunning was vereist indien met het Zuid-Afrikaanse medisch personeel een maatschapovereenkomst zou worden aangegaan. Daarbij zou niet van belang zijn dat die maatschapovereenkomst ogenblikkelijk werd ontbonden omdat volgens verdachte ‘slechts het ijkpunt bepalend is’. De rechtbank stelt vast dat van een advies om maatschapovereenkomsten te sluiten niet is gebleken. [getuige 3] heeft tegenover verbalisanten op 6 oktober 2004 verklaard dat hij slechts met verdachte heeft besproken dat, indien een vreemdeling als zelfstandige in Nederland komt werken geen tewerkstellingsvergunning vereist is maar ‘dat verdachte dat moest verifiëren bij arbeidsvoorziening’. Van een advies, dat inhield om een maatschapovereenkomst af te sluiten en bij dezelfde handeling aansluitend te ontbinden is dan ook niet gebleken. Voor zover verdachte heeft gesteld dat ‘het ijkpunt’ bepalend was - wat daar ook van zij -, gaat dat argument alleen al niet op omdat het ‘ijkpunt’, waaraan verdachte refereert, alleen dán in verdachtes gedachtegang van belang zou kunnen zijn indien de maatschap bestond ten tijde van de aanvraag, hetgeen niet het geval was. V Uitlatingen van de ministers van Justitie en VWS De verdediging heeft in haar betoog gewezen op het op 1 oktober 2002 in de Tweede Kamer gevoerde debat met onder meer de minister van Justitie (het vragenuur). Mede aan de door de minister gedane uitlatingen zou verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat hij met instemming van de overheid handelde. De door de verdediging geciteerde uitspraken van de minister van Justitie hebben betrekking op twee passages uit het debat naar aanleiding van een situatie die bij de ziekenhuizen is ontstaan door toedoen van verdachte, die de rechtbank hiervoor onder III reeds heeft besproken. In de eerste passage zet de minister de achtergrond van de incidentele toekenningen van verblijfsvergunningen uiteen. De minister concludeert in het debat - zakelijk weergegeven – dat het hier om een uitzondering op het gevoerde beleid gaat, omdat, indien de reeds werkzame Zuid-Afrikaanse artsen de beslissing op de aanvraag van een tewerkstellingsvergunning en mvv niet in Nederland zouden hebben mogen afwachten, dit als consequentie zou hebben gehad dat kinderafdelingen zouden moeten sluiten. Aan deze bijzondere omstandigheid kon verdachte niet de gerechtvaardige verwachting ontlenen dat hij in het algemeen een beroep kon doen op afwijkend beleid voor wat betreft verstrekking van mvv’s, vtv’s en twv’s, temeer niet nu hij zelf die situatie in het leven heeft geroepen. De tweede passage heeft betrekking op de reactie van de minister op opmerkingen van Tweede Kamerlid Kant waarbij zij refereert aan illegalen waarvoor geen uitzondering is gemaakt. In zijn reactie zet de minister uiteen dat de situatie van de artsen voor wie een uitzondering is gemaakt verschilt van de illegalen waar kamerlid Kant op doelt. Immers, in het algemeen wordt een tewerkstellingsvergunning afgegeven indien er sprake is van een wezenlijk belang voor de Nederlandse gezondheidszorg. Uit deze uitspraak van de minister kan niet worden afgeleid dat er sprake is van beleid waarbij afgeweken wordt van bestaande regelgeving, zodat ook hieraan door verdachte geen gerechtvaardigde verwachtingen konden worden ontleend. Ten slotte heeft de verdediging verwezen naar de brief van 19 mei 2000 waarin minister Borst (VWS) schriftelijke Kamervragen beantwoordt. De verdediging heeft echter niet geconcretiseerd welke onderdelen van die brief hebben bijgedragen aan het kennelijk bij verdachte opgewekte gerechtvaardigde vertrouwen dat het hem was toegestaan om te handelen zoals ten aanzien van hem is bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook ambtshalve in deze brief geen aanknopingspunten gevonden die steun bieden aan die stelling. Conclusie Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat van overheidswege geen toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan, geen afspraken zijn gemaakt, geen convenanten zijn gesloten of zich anderszins omstandigheden hebben voorgedaan, waaraan verdachte de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat de bevoegde autoriteiten instemden met verdachtes handelen zoals ten aanzien van hem is bewezen verklaard. Verdachte komt derhalve geen beroep op afwezigheid van alle schuld toe. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 9. Motivering van de straffen en maatregelen De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Ten aanzien van de strafoplegging stelt de rechtbank het volgende voorop. Eind jaren negentig bestonden grote personele tekorten in de gezondheidszorg. In die periode heeft verdachte de Stichting Zorg Medisch Specialisten opgericht. Hij heeft daarmee een groot aantal Zuid-Afrikaanse artsen, verpleegkundigen en tandartsen naar Nederland gehaald. Dit personeel heeft vervolgens in dienst van de Stichting werkzaamheden verricht, onder andere in ziekenhuizen, waar grote behoefte aan geschoold personeel bestond. Verdachte heeft echter in dat verband strafbare feiten gepleegd, zoals onder 1, 2 ,3 en 4 ten aanzien van hem zijn bewezen verklaard. Aan de strafbare feiten onder 1, 2 en 4 heeft verdachte leiding gegeven. Het onder 4 bewezen verklaarde behelst het gewoonte maken van het laten verrichten van arbeid door zes (tand)artsen en verpleegkundigen, terwijl zij niet over een geldige verblijfstitel beschikten. In het onder 1 en 3 bewezen verklaarde gaat het om het meermalen opzettelijk niet volledig opgeven van aan medisch personeel betaald loon. In het onder 2 bewezen verklaarde gaat het om het meermalen plegen van valsheid in geschrift. Met behulp van die valse geschriften beoogde verdachte telkens een onjuist beeld te creëren om (alsnog) de benodigde papieren, als mvv’s, vtv’s en twv’s, te verkrijgen. Wat verdachte dan ook verweten wordt is dat hij willens en wetens eerst buitenlandse (tand)artsen en verpleegkundigen tewerkstelde en zich daarna pas bekommerde om de vreemdelingrechtelijke, sociale verzekerings- en fiscaalrechtelijke implicaties daarvan. Verdachte heeft door het verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie de overheid misleid. Door het Zuid-Afrikaanse medische personeel in Nederland zonder geldige verblijfstitels tewerk te stellen, heeft verdachte de overheid voor voldongen feiten gesteld. Hij heeft daarnaast de betrokken medici en de betreffende ziekenhuizen in een onzekere positie gemanoeuvreerd, omdat zij rekenden op de aanwezigheid en inzetbaarheid van de artsen. De door verdachte aldaar gedetacheerde Zuid-Afrikaanse specialisten dreigden als gevolg van het ontbreken van geldige verblijfstitels Nederland te moeten verlaten, wat onder andere zou leiden tot sluiting van kinderafdelingen. De (tand)artsen en verpleegkundigen ondervonden ook hinder, omdat zij niet wisten of zij hun verblijf en hun werkzaamheden in Nederland konden voortzetten. Daarnaast werden zij door het ontbreken van een geldige verblijfstitel beperkt in hun dagelijkse leven en ondervonden zij problemen wanneer zij Nederland tijdelijk verlieten. Tot slot leidde verdachtes handelen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de belastingdienst tot een onvolledig inzicht in de lonen die aan het medisch personeel werden uitbetaald, welk handelen er onder andere toe strekte dat te weinig belasting werd geheven. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De rechtbank acht dit in beginsel een passende straf. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte zich op geraffineerde wijze gedurende een lange periode heeft schuldig gemaakt aan stelselmatige misleiding van de overheid. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is aangewezen omdat niet is uitgesloten dat verdachte activiteiten in de gezondheidszorg zal blijven ontplooien en voorkomen moet worden dat hij zich (daarbij) opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke feiten. De rechtbank houdt rekening met een overschrijding van de redelijke termijn. De periodes tussen de sluiting van het proces-verbaal en de nadere vordering GVO, de periode tussen de stelbrief van de opvolgende raadsman en de sluiting van het GVO en de periode tussen het wijzen van de beschikking op het bezwaarschrift tegen de kennisgeving verdere vervolging en het uitbrengen van de dagvaarding, welke perioden tezamen ruim anderhalf jaar beslaan, dienen naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van verdachte te komen. Gelet op deze overschrijding en in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk. 10. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 51, 57, 225 en 197c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 10 (oud) en 17a (oud) van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de artikelen 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 11. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezen verklaarde levert op: onder 1: opzettelijke overtreding van artikel 10 (oud) van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij aan deze verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven; onder 2: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij aan deze verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven; onder 3: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij aan deze verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven; onder 4: er een gewoonte van maken een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst arbeid te doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan deze verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven; Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Beveelt dat een gedeelte, groot 4 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beins, voorzitter, mrs. M.F.J.M. de Werd en O.P.G. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van J.P. Braam, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2007. Mr. De Werd is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.