Jurisprudentie
AZ9310
Datum uitspraak2007-02-21
Datum gepubliceerd2007-02-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810410-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-02-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810410-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft zijn ex-vriendin, zowel op straat als bij en in haar woning veelvuldig lastig gevallen. Verdachte heeft daarbij zijn ex-vriendin begluurd, zich in de buurt van de woning van zijn ex-vriendin opgehouden, haar gevolgd en brieven gestuurd. Tevens heeft verdachte zich in de woning van zijn ex-vriendin schuil gehouden en heeft hij diverse goederen uit die woning weggenomen.
Voorts heeft verdachte brand gesticht in een politiecel waardoor hij de zich in de directe omge-ving bevindende goederen, in gevaar heeft gebracht.
Tevens heeft verdachte een tweetal conducteurs van de Nederlandse Spoorwegen, die verdachte naar zijn vervoersbewijs vroegen bedreigd.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto nadat hij te veel alcoholhoudende drank had gedronken.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummers: 14.810410-06
14.810542-05 (tul)
Datum uitspraak: 21 februari 2007
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
gedetineerd in PI Noord Holland Noord HvB Schutterswei te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7 en 8 ten laste gelegde zal bewezen verklaren;
-de verdachte zal veroordelen tot
-een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaren niet schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten alsmede onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende maximaal de proeftijd van 3 jaren (onder meer) verplicht contact houdt met de Brijder Verslavingszorg;
-een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
- ten aanzien van het beslag zal bepalen conform de aan dit vonnis gehechte lijst van in beslaggenomen voorwerpen;
-de vordering van de benadeelde partij
-[slachtoffer 1] niet ontvankelijk zal verklaren
-[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onder toepassing van de maatregel tot schadevergoeding, geheel zal toewijzen,
-de tenuitvoerlegging zal gelasten van de bij vonnis van 11 januari 2006 van de politierechter te Alkmaar opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd;
-hetgeen door de verdachte en mr. A.W.A.P. Doesburg, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2006 tot en met 8 juli 2006 op verschillende tijdstippen in de gemeente Hoorn NH en/of elders in het arrondissement Alkmaar, in elk geval in Nederland, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk
-die [slachtoffer 1] (regelmatig) begluurd en/of
-die [slachtoffer 1] (veelvuldig) telefonisch benaderd en/of
-die [slachtoffer 1] (veelvuldig) brieven geschreven en/of
-die [slachtoffer 1] gevolgd en/of
-zich (meermalen) opgehouden in de buurt van de woning en/of het werk en/of in de tuin van die [slachtoffer 1] en/of
-die [slachtoffer 1] een of meermalen bedreigende en/of vreesaanjagende woorden toegevoegd en/of
-zich in de woning van die [slachtoffer 1] verstopt;
-aardbeien en/of geld en/of prut naar die [slachtoffer 1] gegooid;
-ondergoed van de die [slachtoffer 1] van de waslijn gehaald en/of (vervolgens) op een tafel uitgespreid/gelegd;
2.
hij in de periode van 11 juli 2006 tot en met 3 augustus 2006 op verschillende tijdstippen in de gemeente Hoorn (NH) (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon, genaamd [slachtoffer 1], met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte toen en daar (telkens) opzettelijk
-die [slachtoffer 1] (regelmatig) begluurd en/of
-zich (meermalen) opgehouden in de buurt van en/of in de woning en/of in de tuin van die [slachtoffer 1]
-(veelvuldig) sms-berichten verstuurd naar die [slachtoffer 1];
-die [slachtoffer 1] (meermalen) gevolgd;
-(meermalen) correspondentie gestuurd naar die [slachtoffer 1] en/of de dochter van die [slachtoffer 1];
3.
hij op of omstreeks 15 juli 2006 in de gemeente Hoorn (Noord-Holland) (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een woning gelegen aan de [adres 1] en/of in of uit een bij die woning behorende tuin heeft weggenomen één of meer sierra(a)d(en) en/of één of meer fles(sen) parfum en/of een hoeveelheid geld en/of één of meer (mobiele) telefoon(s) en/of één of meer telefoonoplader(s) en/of één of meer simkaart(en) en/of één of meer slip(s) en/of ander (dames-)ondergoed en/of één of meer sleutel(s) en/of één handdoek, (telkens) toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of haar dochter(s) en/of haar zoon en/of haar nichtje(s), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het/de weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel."
4.
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2006 tot en met 8 september 2006 in de gemeente Hoorn en/of elders in het arrondissement Alkmaar, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers - heeft hij, verdachte, meermalen en/of veelvuldig een ansichtkaart en/of een brief, althans correspondentie gezonden naar die [slachtoffer 1] en/of
- heeft hij, verdachte, zich (telkens) opgehouden in de omgeving (van de woning) van die [slachtoffer 1];
5. primair
hij op of omstreeks 10 september 2006 in de gemeente Hoorn opzettelijk brand heeft gesticht in een politiecel van het politiebureau te Hoorn, door toiletpapier en/of kleding aan te steken met een aansteker, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die politiecel en/of dat politiebureau en/of voor de inboedel van die politiecel en/of dat politiebureau, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich in dat politiebureau bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
5 subsidiair
hij op of omstreeks 10 september 2006 in de gemeente Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie Noord-Holland Noord, althans aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door in die politiecel toiletpapier en/of kleding met een aansteker in brand te steken."
6.
hij op of omstreeks 04 augustus 2006 in de gemeente Hoorn als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 345 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
7.
hij op of omstreeks 06 september 2006 op het treintraject Obdam - Hoorn en/of elders in de gemeente Hoorn [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik sla jullie in elkaar" en/of "Jij mag niet te dichtbij komen anders sla ik je in elkaar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8.
hij op of omstreeks 30 juni 2006 in de gemeente Hoorn als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 355 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is ten lastegelegd dat hij zich in drie periodes (feit 1: 4 mei tot en met 8 juli 2006; feit 2: periode 11 juli tot en met 3 augustus 2006; feit 4: periode 4 augustus tot en met 8 september 2006 ) schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn (ex-)partner [slachtoffer 1]. Verdachte heeft aangevoerd dat het hem niet duidelijk was dat de relatie was beëindigd en evenmin dat zijn (ex-)partner niet langer op zijn aanwezigheid rondom haar woning prijs stelde.
Bij de rechtbank is twijfel blijven bestaan of bij verdachte in de in feit 1 vermelde periode van 4 mei tot en met 8 juli 2006 de bovenbedoelde duidelijkheid heeft bestaan. Weliswaar heeft aangeefster verklaard dat zij de relatie sinds 4 mei 2006 heeft verbroken, en blijkt uit haar aangifte van 16 juni dat zij op zijn aanwezigheid geen prijs meer stelde, echter noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat een en ander in de periode tot 8 juli 2006 aan verdachte voldoende was duidelijk gemaakt. Evenmin is gebleken van omstandigheden waaruit verdachte dit had moeten afleiden. Derhalve kan voor wat betreft feit 1 het vereiste opzet niet worden bewezen.
Eerst nadat verdachte op 8 juli 2006 was aangehouden, in verzekering gesteld en voorgeleid aan de Rechter-Commissaris en er tegen hem ter zake van belaging door [slachtoffer 1] wederom aangifte was gedaan, kan het niet anders zijn dan dat het voor verdachte (voldoende) duidelijk was dat [slachtoffer 1] geen prijs (meer) stelde op zijn aanwezigheid.
De rechtbank acht evenmin wettig bewezen dat de verdachte het aan hem onder 6 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het proces-verbaal van 4 augustus 2006 (PL1000/06-217674) niet blijkt dat verdachte daadwerkelijk heeft gereden dan wel anderszins handelingen heeft verricht die als bestuurdershandelingen kunnen worden aangemerkt.
Gelet hierop, alsmede gelet op de door verdachte ter terechtzitting ten aanzien van dit feit afgelegde verklaring, inhoudende (kort samengevat) dat hij niet heeft gereden, dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 primair, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
2.
hij in de periode van 11 juli 2006 tot en met 3 augustus 2006 in de gemeente Hoorn (NH) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon, genaamd [slachtoffer 1], met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden immers heeft verdachte toen en daar telkens opzettelijk
-die [slachtoffer 1] (regelmatig) begluurd en
- zich (meermalen) opgehouden in de buurt van en/of in de woning en/of in de tuin van -die [slachtoffer 1] en
-(veelvuldig) sms-berichten verstuurd naar die [slachtoffer 1] en
-die [slachtoffer 1] (meermalen) gevolgd en
-(meermalen) correspondentie gestuurd naar die [slachtoffer 1];
3.
hij op 15 juli 2006 in de gemeente Hoorn (Noord-Holland) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] heeft weggenomen één sieraad en één mobiele telefoon en één simkaart en één slip en sleutels toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of haar dochter, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
4.
hij in de periode van 4 augustus 2006 tot en met 8 september 2006 in het arrondissement Alkmaar, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, veelvuldig correspondentie gezonden naar die [slachtoffer 1] en/of heeft hij, verdachte, zich opgehouden in de omgeving (van de woning) van die [slachtoffer 1];
5. primair
hij op 10 september 2006 in de gemeente Hoorn opzettelijk brand heeft gesticht in een politiecel van het politiebureau te Hoorn, door toiletpapier aan te steken met een aansteker, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die politiecel te duchten was;
7.
hij op 6 september 2006 op het treintraject Obdam - Hoorn en/of elders in de gemeente Hoorn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik sla jullie in elkaar" en/of "Jij mag niet te dichtbij komen anders sla ik je in elkaar";
8.
hij op 30 juni 2006 in de gemeente Hoorn als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 355 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
5. NADERE OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN FEITEN 2, 3 en 4
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 de wederrechtelijkheid ontbreekt, nu verdachte er van uitging dat hij gerechtigd was rond en in de woning te verblijven, dan wel dat sprake is van een voortgezette handeling, als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek Strafrecht, nu naar het oordeel van de raadsman sprake is van één wilsbesluit, namelijk om de relatie met [slachtoffer 1] zijnerzijds voort te zetten en in haar omgeving, waaronder ook haar woning, te verblijven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Zoals hierboven in de rubriek VRIJSPRAAK overwogen wordt verdachte van feit 1 vrijgesproken. Verdachte is op 9 juli 2006 ter zake van belaging (het feitencomplex van feit 1) in verzekering gesteld waarna de vordering tot bewaring op 11 juli 2006 door de rechter-commissaris is afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat het verdachte vanaf 9 juli 2006, en dus voorafgaand aan de pleegperiode van de bewezenverklaarde feiten 2, 3 en 4 duidelijk was dat de relatie was beëindigd, en dat [slachtoffer 1] op zijn aanwezigheid geen prijs stelde, laat staan dat zij ermee zou instemmen dat verdachte goederen uit haar woning zou wegnemen. Vanaf dat moment dient zijn handelen, inclusief de toe-eigening van goederen uit de woning, als wederrechtelijk te worden aangemerkt.
Ten aanzien van feit 2 komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van belaging voor de pleegperiode 11 juli 2006 tot en met 3 augustus 2006. De bewezenverklaarde diefstal met inklimming (feit 3) op 15 juli 2006 is een andersoortig feit, zodat reeds om die reden geen sprake kan zijn van een voortgezette handeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van feit 4, te weten belaging in de periode 4 augustus tot en met 8 september 2006 sprake van een nieuw wilsbesluit en derhalve niet van een voortgezette handeling. Verdachte bevond zich tot en met 3 augustus 2006 in geschorste voorlopige hechtenis ter zake van belaging (het feitencomplex van feit 2). Deze schorsing is op 4 augustus 2006 opgeheven wegens de overtreding van het daaraan verbonden gemeente-en contactverbod. Verdachte heeft er voor gekozen zich niets gelegen te laten liggen aan de opheffing van deze schorsing. Ondanks de omstandigheid dat hij opnieuw terzake van de eerdere belaging van [slachtoffer 1] in daadwerkelijke voorlopige hechtenis was genomen, heeft hij [slachtoffer 1] opnieuw vanuit het huis van bewaring per post benaderd en nadat de voorlopige hechtenis op 6 september opnieuw was geschorst zich ook weer bij haar woning opgehouden..
De rechtbank zal derhalve toepassing geven aan artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
2 belaging
3 diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming
4 belaging
5 opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
7 bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
8 overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank zal bij de op te leggen straf rekening houden met de rapportage van drs. A.D. Wallace van 28 november 2006, forensisch psycholoog te Amsterdam waarin wordt geconcludeerd dat verdachte althans met betrekking tot de feiten 2, 3, 4 en 5 (primair) als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen is. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE HOOFDSTRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], zowel op straat als bij en in haar woning veelvuldig lastig gevallen. Verdachte heeft daarbij die [slachtoffer 1], begluurd, zich in de buurt van de woning van die [slachtoffer 1] opgehouden, haar gevolgd en brieven gestuurd. Tevens heeft verdachte zich in de woning van die [slachtoffer 1] schuil gehouden en heeft hij diverse goederen uit die woning weggenomen.
Door deze handelwijze heeft verdachte een aanzienlijke inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-vriendin. Voorts heeft verdachte zijn ex-vriendin daadwerkelijk bang gemaakt door haar zelfs in haar woning, waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, te begeven.
Voorts heeft verdachte brand gesticht in een politiecel waardoor hij de zich in de directe omge-ving bevindende goederen, in gevaar heeft gebracht.
Tevens heeft verdachte een tweetal conducteurs van de Nederlandse Spoorwegen, die verdachte naar zijn vervoersbewijs vroegen bedreigd.
Door deze handelwijze heeft de verdachte het gevoel van veiligheid in het algemeen en dat van de slachtoffers in het bijzonder aangetast.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto nadat hij te veel alcoholhoudende drank had gedronken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
-het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 oktober 2006, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Voorts is verdachte reeds eerder veroordeeld ter zake van belaging, brandstichting alsmede ter zake van verkeersdelicten.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
-Het onder 7 genoemde rapport van de psycholoog A.D. Wallace van 28 november 2006.
Daarin staat – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – het volgende.
Onderzochte is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven. Onderzochte is geneigd tot het tonen van impulsieve, grensoverschrijdende gedragingen indien de stress, frustratie en krenkingen (vooral wanneer hij wordt afgewezen) te hoog en gezamenlijk oplopen. Deze persoonlijkheidsstoornis bestond ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten (mits bewezen) en bestaat nog steeds.
Er is sprake van een verband tussen de persoonlijkheidsstoornis en de daaruit voortvloeiende negatieve kenmerken (vooral de verhoogde krenkbaarheid en gebrekkig functionerende agressieregulatie) en de hem ten laste gelegde feiten (mits bewezen).
Vanwege de persoonlijkheidsstoornis en de eerder omschreven problemen die gepaard gaan met deze gebrekkige ontwikkeling beschikt onderzochte over onvoldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde, indien bewezen geacht. Tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) was onderzochte in onvoldoende staat om op optimale wijze zijn vrije wil te bepalen vanwege de persoonlijkheidsstoornis (en vooral vanwege de gebrekkig functionerende zelfregulatie). Tijdens het plegen van de hem ten laste gelegde feiten kan onderzochte, als gevolg van de persoonlijkheidsstoornis en de daaruit voortvloeiende negatieve kenmerken van de persoonlijkheidsstoornis, als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De aard van de persoonlijkheidsstoornis (vooral de verhoogde krenkbaarheid, de agressieregulatie problematiek en het gebrek aan vaardigheden om stress en spanningen te laten afvloeien) verhoogt de kans op herhaling van soortgelijke delicten (indien bewezen).
Er bestaat een verband tussen de ten laste gelegde feiten (mits bewezen) en de problemen die voortvloeien vanuit de persoonlijkheidsstoornis van onderzochte.
Een behandeling van de persoonlijkheidsstoornis en vooral een behandeling van de agressieregulatie problematiek, is wenselijk.
Een behandeling van de bovenomschreven persoonlijkheidsstoornis en stoornis in de agressieregulatie zou onderzochte kunnen worden opgelegd in het kader van een verplicht contact vanuit de reclassering met bijzondere voorwaarden indien hij schuldig wordt bevonden aan de hem ten laste gelegde feiten (mits bewezen).
Belangrijke doelen van de behandeling zouden zijn: het versterken van de agressieregulatie en het aanleren van vaardigheden om negatieve gevoelens (vooral krenkingen) te laten afvloeien.
- Het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 december 2006 van D. de Wit als reclasseringswerkster verbonden aan de Brijder Verslavingszorg te Alkmaar
Daarin staat voor zover van belang als conclusie vermeld:
[verdachte] is een 35 jarige man die wordt verdacht van stalking en diefstal. Hij ontkent de hem ten laste gelegde delicten. Ondanks dat hij ontkent zegt hij wel gemotiveerd te zijn voor hulpverlening. Hij wil beter om kunnen gaan met zijn agressie en irritaties die voortvloeien uit zijn persoonlijkheidsstoornis. Behandeling bij De Waag zou de kans op recidive verminderen. Zijn alcoholgebruik zou naar onze mening ook een aandachtspunt moeten zijn. [verdachte] zegt voor behandeling gemotiveerd te zijn, maar lijkt zijn alcoholgebruik wel te bagatelliseren.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud en het advies van deze rapportages.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, een en ander zoals zal worden aangegeven in de rubriek BESLISSING, passend en geboden is.
De rechtbank zal daarbij, nu zij anders dan door de officier van justitie, verdachte van het onder 1 en 6 ten laste gelegde zal vrijspreken, de duur van de vrijheidsbenemende straf, bepalen zoals in de rubriek BESLISSING is aangegeven.
9. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank is voorts van oordeel dat als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te worden opgelegd.
Bij de duur van de op te leggen ontzegging zal de rechtbank rekening houden met de ernst van het onder 8 bewezen verklaarde alsmede met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder ter zake van verkeersdelicten is veroordeeld.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij voor wat betreft dit laatste er rekening mee heeft gehouden dat verdachte heeft gerecidiveerd binnen de termijn van vijf jaren, een en ander zoals is gerelateerd in de daarvoor geldende, en door de rechtbank gehanteerde richtlijn.
De rechtbank heeft er bij de bepaling van de strafmaat van deze bijkomende straf ten slotte rekening mee gehouden dat verdachte op 7 juli 2006 door de politierechter in deze rechtbank is veroordeeld, terwijl het onder 8 bewezen verklaarde vóór die veroordeling is begaan.
10. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
10.1De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte in beslaggenomen auto dient te worden verbeurd verklaard.
De officier van justitie heeft daarbij deze bijkomende straf gekoppeld aan het aan verdachte onder 6 ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal deze vordering van de officier van justitie afwijzen.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de rechtbank verdachte van feit 6, zoals hierboven in de rubriek VRIJSPRAAK is overwogen, zal vrijspreken.
De enkele omstandigheid dat de rechtbank het onder 8 aan verdachte ten laste gelegde feit (i.c. artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994) wél bewezen heeft verklaard, is voor de rechtbank onvoldoende aanleiding de door de officier van justitie ten aanzien van de betreffende auto gevorderde verbeurdverklaring op te leggen door deze bijkomende straf te koppelen aan het onder 8 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank overweegt in dit verband nog ten overvloede dat verdachte de betreffende auto tevens als woning gebruikt(e).
Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat de in beslaggenomen auto aan verdachte toebehoort en dat uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat verdachte als rechthebbende kan worden aangemerkt, zal de rechtbank bepalen dat de auto dient te worden teruggegeven aan verdachte.
10.2De rechtbank is van oordeel, dat de overige in beslag genomen voorwerpen zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten, twee telefoontoestellen, sleutels, armbanden, een simkaart, ondergoed, een handdoek, oorbellen en een halsketting, dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbenden, een en ander zoals aangegeven in de rubriek BESLISSING.
11. BENADEELDE PARTIJEN
11.1De benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres en woonplaats slachtoffer 1], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 39.200,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11.2C.M. Buckens (postbus 19298, 3501 DG Utrecht) heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 2], vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 150,00 wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 7 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
11.3C.M. Buckens (postbus 19298, 3501 DG Utrecht) heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 3], vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 150,00 wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 7 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
12. SCHADEVERGOEDINGEN ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de immateriële schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 7 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
13. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE STRAF
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 11 januari 2006 in de zaak met parketnummer 14.810542-06 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 22 november 2006 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 22 november 2006 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
14. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b 14c, 14g, 36f, 57, 63, 157, 285, 285b, 311 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
15. BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 primair, 7 en 8 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
-de veroordeelde gedurende de proeftijd van de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Brijder Verslavingszorg te Alkmaar, ook indien deze aanwijzing inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
-dat de veroordeelde op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal hebben met [slachtoffer 1];
-dat de veroordeelde zich niet zal begeven op of in de directe nabijheid van het [adres 1].
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarden.
Stelt hierbij een proeftijd vast voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Ontzegt de verdachte voorts wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 8 bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
? Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1.00 stk personenauto GN-TF-30
Honda Civic kl.: Grijs
? Gelast de teruggave aan [betrokkene 1] van:
1.00 STK Telefoontoestel Kl:Grijs
SAMSUNG SGHA800 3510048927645
zonder simkaart
? Gelast de teruggave aan [betrokkene 2] van:
1.00 STK Telefoontoestel Kl:Grijs
SAMSUNG SGHE710 352638004980760
zonder simkaart
1.00 STK SIMM-kaart (GSM) Kl:Wit
HI 06-27306393
7.00 STK Armband Kl:Goud
- voorzien van gekleurde kralen
? Gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van:
3.00 STK Sleutel
Huis
een van voordeur twee van schuurdeur
1.00 STK Armband Kl:Zwart
- met 2 goudkleurige stroken aan weerszijden
1.00 STK Ondergoed Kl:Beige
HEMA Damesslip
maat 40
1.00 STK Handdoek Kl:Beige
- 6.00 STK Oorbel Kl:Goud
-2 paar met zwarte kralen, 1 paar met rode kralen
? Gelast de teruggave aan [betrokkene 3] van:
4.00 STK Halsketting Kl:Goud
? Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres en woonplaats slachtoffer 1], niet ontvankelijk in de vordering.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (postbus 19298, 3501 DG Utrecht).
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 150,00 (een honderd vijftig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 150,00, (één honderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (postbus 19298, 3501 DG Utrecht).
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 150,00 (een honderd vijftig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] te betalen een som geld ten bedrage van € 150,00, (één honderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) dagen, opgelegd bij voormeld vonnis van 11 januari 2006 in de politierechter van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 14.810542-05 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.J. van Lieshout-Segers, voorzitter,
mr. A.J. Dondorp en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2007.