Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9082

Datum uitspraak2006-12-05
Datum gepubliceerd2007-02-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/600561-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overtreding van art. 6 WVW 1994. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out heeft gehad. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door de raadsman aangevoerde omstandigheden waaruit zou blijken dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out had, onvoldoende aannemelijk zijn geworden, zodat daarmee niet is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out had.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/600561-06 Uitspraakdatum: 05 december 2006 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 november 2006 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat PRIMAIR: hij op of omstreeks 24 oktober 2005 te Zaandam in de gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over (de voor het openbaar verkeer openstaande weg) de Dr. H.G. Scholtenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij toen daar rijdende in nagenoeg zuidwestelijke richting over die weg, welke weg ter plaatse was gelegen binnen de bebouwde kom, gekomen nabij en/of ter hoogte van een in die weg gelegen -gezien verdachtes rijrichting- bocht naar links, roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onnadenkend en/of ondeskundig gereden, door niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zich te bevinden op de rijstrook voor het hem -verdachte- tegemoetkomende verkeer en/of niet zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand, waarover de weg vrij en te overzien was dan wel behoorlijk uit te wijken voor het hem over de linkerrijstrook -gezien verdachte's rijrichting- tegemoetkomend verkeer, maar zich te bevinden op die rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer, terwijl toen een over die weg rijdende motorrijtuig (motorfiets) hem -verdachte- reeds zo dicht genaderd was, dat er een botsing/aanrijding is ontstaan tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en dat andere motorrijtuig, waardoor de bestuurder van die motorfiets, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linkerbovenbeen en/of een gebroken knie en/of een verbrijzeld linkerscheenbeen en/of drie, althans een of meer gebroken middenvoetsbeentjes links en/of een of meer botbreuken in de linkerarm, in elk geval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; SUBSIDIAIR: hij op of omstreeks 24 oktober 2005 te Zaandam in de gemeente Zaanstad, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende in nagenoeg zuidwestelijke richting op de weg, de Dr. H.G. Scholtenstraat, -welke weg ter plaatse was gelegen binnen de bebouwde kom, -gekomen nabij en/of ter hoogte van een in die weg gelegen -gezien verdachtes rijrichting- bocht naar links, *niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, maar zich heeft bevonden op de rijstrook voor het hem -verdachte- tegemoetkomende verkeer en/of *niet zijn voertuig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand, waarover de weg vrij en te overzien was dan wel behoorlijk is uitgeweken voor het hem over de linkerrijstrook -gezien verdachte's rijrichting- tegemoetkomend verkeer, maar zich heeft bevonden op die rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; (artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994) en/of hij op of omstreeks 24 oktober 2005 te Zaandam in de gemeente Zaanstad, als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Dr. H.G. Scholtenstraat, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht; (artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) en/of hij op of omstreeks 24 oktober 2005 te Zaandam in de gemeente Zaanstad, als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Dr. H.G. Scholtenstraat, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, toen en daar gebotst of aangereden tegen een hem tegemoetrijdende motorfiets(er); (artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. De vordering van de officier van justitie - Bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit; - Werkstraf voor de duur van vijftig (50) uren te vervangen door vijfentwintig (25) dagen hechtenis; - Ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen (9) maanden, waarvan vijf (5) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren met aftrek. 4. Bewijs 4.1 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op 24 oktober 2005 te Zaandam in de gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over (de voor het openbaar verkeer openstaande weg) de Dr. H.G. Scholtenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij toen daar rijdende in nagenoeg zuidwestelijke richting over die weg, welke weg ter plaatse was gelegen binnen de bebouwde kom, gekomen ter hoogte van een in die weg gelegen -gezien verdachtes rijrichting- bocht naar links, in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onoplettend en onnadenkend gereden, door niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zich te bevinden op de rijstrook voor het hem -verdachte- tegemoetkomende verkeer en niet behoorlijk uit te wijken voor het hem over de linkerrijstrook -gezien verdachte's rijrichting- tegemoetkomend verkeer, terwijl toen een over die weg rijdend motorrijtuig (motorfiets) hem -verdachte- reeds zo dicht genaderd was, dat er een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en dat andere motorrijtuig, waardoor de bestuurder van die motorfiets, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linkerbovenbeen en een gebroken knie en een verbrijzeld linkerscheenbeen en een botbreuk in de linkerarm heeft opgelopen. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4.2 Bewijsmiddelen De rechtbank grondt de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen: 1. Het proces-verbaal opgemaakt door politie Zaanstreek Waterland, wijkteam Zaandam-West, dossiernummer PL1100/06-000006, mutatienummer PL1100/05-076624, gesloten op 2 januari 2006, dossierpagina 46 (verklaring van verdachte); 2. Het proces-verbaal opgemaakt door politie Zaanstreek Waterland, wijkteam Zaandam-West, dossiernummer PL1100/06-000006, mutatienummer PL1100/05-076624, gesloten op 2 januari 2006, dossierpagina’s 43-44 (verklaring van het slachtoffer [slachtoffer]); 3. Het proces-verbaal opgemaakt door politie Zaanstreek Waterland, wijkteam Zaandam-West, dossiernummer PL1100/06-000006, mutatienummer PL1100/05-076624, gesloten op 2 januari 2006, dossierpagina 45 (verklaring van getuige [getuige]); 4. Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse Revo 05-1180, opgemaakt door de politie Kennemerland, Divisie Operationele Ondersteuning, dossiernummer PL1100/06-000006, dossierpagina’s 10-42; 5. De medische verklaring van [arts], dossiernummer PL1100/06-000006, mutatienummer 05-076624; 6. De verklaring van getuige [getuige], afgelegd ter terechtzitting en 7. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting. 4.3 Bewijsoverweging De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out heeft gehad. Diverse omstandigheden maken de black-out van verdachte aannemelijk, aldus zijn raadsman: - Op een recht stuk van de weg is verdachte geleidelijk te veel links gaan rijden; - Er was geen sprake van een gevaarlijke inhaalmanoeuvre; - Evenmin is verdachte uit de bocht gevlogen; - Ook is er geen aanwijzing dat de snelheid van de auto een rol heeft gespeeld; - Verdachte heeft ook geen pogingen ondernomen om de aanrijding te voorkomen, bijvoorbeeld door – op het laatste moment – krachtig te remmen of uit te wijken. Dit alles duidt op een bestuurder die voor korte tijd het bewustzijn heeft verloren, aldus de raadsman. Verdachte heeft ook van het begin af aan aangegeven dat hij zich de aanrijding niet kan herinneren. Door deze black-out kan verdachte niet worden verweten dat hij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en dat als gevolg daarvan een aanrijding heeft plaatsgevonden, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hieromtrent overweegt de rechtbank het navolgende: Voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet sprake zijn van een aanmerkelijke schuld. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Een door een automobilist gemaakte fout leidt alleen dan tot een aanmerkelijke schuld indien deze ingevolge de maatschappelijke verantwoordelijkheid die op een verkeersdeelnemer rust, niet gemaakt hadden mogen worden. Het dusdanig overschrijden van de middenas dat een aanrijding met het tegemoet komend verkeer wordt veroorzaakt, is zo’n verkeersfout en geeft daardoor aanleiding te veronderstellen dat sprake is van aanmerkelijke schuld. Vervolgens komt de vraag aan de orde of in het concrete geval aanleiding is om op deze gedachtegang een uitzondering te maken. Dit zou het geval kunnen zijn, indien komt vast te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out had die plotseling opkwam en onvoorzien was, ten gevolge waarvan aan verdachte niet kan worden verweten dat hij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. De raadsman van verdachte heeft daarbij gewezen op het vonnis van de rechtbank te Roermond van 22 februari 2006 (LJN AV2100). In dat vonnis overweegt de rechtbank dat er geen duidelijke oorzaak aan te wijzen viel die verklaarde dan wel aannemelijk maakte waarom de verdachte op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terecht was gekomen. De rechtbank oordeelde dat deze onduidelijkheid in het voordeel van verdachte uitgelegd diende te worden hetgeen er toe leidde dat niet kon worden vastgesteld dat de grove verkeersfout die de verdachte in die zaak gemaakt had, hem dusdanig te verwijten viel dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. In de onderhavige kwestie is de rechtbank van oordeel dat er wel een duidelijke oorzaak kan worden aangewezen. Verdachte heeft in een bocht naar links te veel ingestuurd en is daardoor vrij plotseling op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. De raadsman heeft voorts verklaard dat verdachte zich na het ongeval medisch zou hebben laten onderzoeken, waarbij geen afwijkingen zijn gevonden. Ter terechtzitting zijn echter geen onderbouwende stukken van dit onderzoek overgelegd. Evenmin is ter terechtzitting komen vast te staan dat bij dit onderzoek ook is bevestigd dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out zou kunnen hebben gehad. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door de raadsman aangevoerde omstandigheden waaruit zou blijken dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out had, onvoldoende aannemelijk zijn geworden, zodat daarmee niet is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out had. Nu niet is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out had, acht de rechtbank de tenlastegelegde schuld bewezen. 5. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van art. 6 WVW 1994. 6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. Ten overvloede wenst de rechtbank nog op te merken dat de raadsman van verdachte ter terechtzitting nog een beroep heeft gedaan op ontslag van alle rechtsvervolging wegens verontschuldigbare onmacht. Ook in dat kader heeft de raadsman een beroep gedaan op de aanwezigheid van een black-out bij verdachte ten tijde van het ongeval. Zoals de rechtbank reeds bij de bewezenverklaring heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out had. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte reed op 24 oktober 2005 over de Dr. H.G. Scholtenstraat te Zaandam. In een bocht naar links heeft verdachte te veel ingestuurd en is daardoor vrij plotseling op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Daarbij heeft hij de bestuurder van een motorfiets, [slachtoffer], aangereden. Verdachte heeft derhalve in aanzienlijke mate onvoorzichtig, onoplettend en onnadenkend gereden, door niet zoveel mogelijk rechts te houden. De heer Clardy heeft als gevolg van deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een gebroken linkerbovenbeen, een gebroken knie, een verbrijzeld linkerscheenbeen en een botbreuk in de linkerarm. In hetgeen in het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht omtrent de belangen van verdachte bij het kunnen beschikken over zijn rijbewijs in verband met zijn werk als monteur bij de Nuon, vindt de rechtbank aanleiding om een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen van na te noemen duur. Daartegenover zal een hoger aantal uren taakstraf in de vorm van een werkstraf worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175 en 179 9. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4. vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van vijfenzeventig (75) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door zevenendertig (37) dagen hechtenis. De taakstraf moet worden voltooid binnen de termijn van één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht (8) maanden. Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. 10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Vos-De Greeve, voorzitter, mrs. W.C.J. Robert en P.M.F. Greuter, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A.M. Jansen, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 05 december 2006. Mr. Vos-De Greeve is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.