Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7293

Datum uitspraak2007-01-31
Datum gepubliceerd2007-01-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/580398-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling wegens betrokkenheid bij handel in cocaine en heroine in Zutphen, PROMIS-vonnis.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/580398-06 Uitspraak d.d.: 31 januari 2007 TEGENSPRAAK/ dip VERKORT VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] (Iran) op [datum] 1964, wonende te [plaats], thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg te Zutphen. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2007. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 2 ahf/ond B Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Overwegingen inzake het bewijs 1. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de rechtbank het tenlastegelegde bewezen zal verklaren. 2. De raadsman heeft aangevoerd dat het tenlastegelegde weliswaar bewezen kan worden, maar dat er sprake is geweest van een ondergeschikte vorm van handel en dat verdachte eerder als gebruiker, dan als handelaar moet worden gezien. 3. In het hoofdproces-verbaal (voetnoot 1) wordt door de betrokken opsporingsambtenaar een samenvatting gegeven van het opsporingsonderzoek. Uit dat circa 4.000 pagina's tellende opsporingsonderzoek blijkt dat er vanaf maart 2006 bij de politie informatie binnenkwam dat enkele Turkse mannen, afkomstig uit Den Haag, in Zutphen harddrugs verkochten. De politie is vervolgens een onderzoek gestart en in het verloop van dat onderzoek is de politie ook gestuit op verdachte. Tijdens het onderzoek zijn uiteindelijk vele personen gehoord en zijn telefoongesprekken afgeluisterd. 4. Diverse personen hebben een belastende verklaring afgelegd over het aandeel van verdachte in de zaak. Zo heeft [medeverdachte A] in haar verhoor bij de politie op 5 oktober 2006 (voetnoot 2 ) verklaard dat zij [verdachte] kent. [verdachte] was de grootste junk van Zutphen. [verdachte] bekostigde zijn eigen verslaving door zelf ook drugs te verkopen. Ze heeft [verdachte] wel eens om heroïne gevraagd en ze kreeg toen een kleine hoeveelheid heroïne. [verdachte] haalde zijn heroïne bij [medeverdachte G]. [medeverdachte A] herkende verdachte ook van de foto, als zijnde de [verdachte] waarover zij spreekt ( voetnoot 3). [medeverdachte B] heeft in zijn verhoor bij de politie op 9 oktober 2006 (voetnoot 4) op de vraag wie er in Zutphen drugs leverden, verklaard: 'Dat was ene [medeverdachte G] en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: '[verdachte]'). In een latere verklaring (voetnoot 5) verklaarde [medeverdachte B] dat [medeverdachte C] en [medeverdachte D] zeker 30.000 euro aan drugs per week aan omzet hadden. Naast hem en [medeverdachte E] werkten ook [medeverdachte F], ene [medeverdachte G], [verdachte] en [medeverdachte A] voor [medeverdachte C] en [medeverdachte D]. Tijdens het verhoor van [getuige A] bij de politie op 10 oktober 2006 (voetnoot 6) werd haar een foto getoond van verdachte. [getuige A] verklaarde hierop dat zij deze man herkende als [verdachte]. Ze herkent deze man van de dope. Ze heeft wel eens cocaïne gekocht van [verdachte]. [verdachte] verkocht drugs om in zijn eigen behoefte te voorzien. Ze heeft dagelijks drugs bij hem gekocht in de periode van ongeveer januari 2006 tot augustus 2006. [verdachte] verkocht zowel cocaïne als heroïne. Ook [getuige B] heeft belastend over verdachte verklaard. In zijn verhoor bij de politie op 11 oktober 2006 (voetnoot 7) verklaarde hij dat hij [verdachte] al sinds december 2005 kent. Hij wist dat [verdachte] een druggebruiker was. In eerste instantie kreeg hij de drugs van [verdachte] en later kocht hij de drugs van [verdachte]. [getuige C] werd op 13 oktober 2006 door de politie gehoord. Hij verklaarde (voetnoot 8) over een door hem gevoerd en afgeluisterd telefoongesprek dat [verdachte] bij hem thuis kwam. [verdachte] zou hem cocaïne geven. [verdachte] en hij kregen nog ruzie omdat [verdachte] hem de cocaïne niet wilde geven zonder dat hij geld van hem kreeg. Dit wordt bevestigd door een andere verklaring. [getuige D] verklaarde in zijn verhoor bij de politie op 17 oktober 2006 (voetnoot 9) immers dat bij [verdachte] cash betaald moest worden, toen hem werd gevraagd hoe [medeverdachte G] en [verdachte] de drugs in Zutphen aan de gebruikers verkochten. Naast bovengenoemde verklaringen blijkt ook uit de verklaringen van [getuige E] (voetnoot 10) en [getuige F] (voetnoot 11) dat verdachte in drugs heeft gehandeld. 5. De verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie verklaard dat hij niet heeft gehandeld in drugs, maar dat hij wel drugs heeft gebruikt, al dan niet samen met anderen. Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte dit standpunt opnieuw ingenomen. 6. De raadsman heeft ten aanzien van enkele verklaringen aangevoerd dat zij geen verklaring behelzen van hetgeen de getuige of medeverdachte uit eigen waarneming kan verklaren. De rechtbank stelt voorop dat het in het onderhavige geval niet gaat om een getuige als bedoeld in de zin van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering, maar voornamelijk om verklaringen van medeverdachten. Daar waar de inhoud van de zich in het dossier bevindende verklaringen daartoe aanleiding geeft, zal de rechtbank zich als vanzelfsprekend van de betrouwbaarheid daarvan hebben te vergewissen. Voor zover in het verweer van de raadsman moet worden gelezen dat de verklaringen niet als bewijsmiddel van het tenlastegelegde kunnen dienen, is de rechtbank van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken, op grond waarvan een dergelijke conclusie zou kunnen worden getrokken. Immers, het enkele gegeven dat in een proces-verbaal van verhoor passages worden opgenomen omtrent gedachten of gevoelens van de gehoorde, maakt de verklaring als zodanig nog niet onbetrouwbaar. Het verweer wordt dan ook verworpen. 7. De rechtbank is van oordeel dat het feit bewezen kan worden als hierna onder het kopje 'bewezenverklaring' is omschreven. Ondanks het feit dat verdachte bij herhaling heeft ontkend actief te zijn geweest in de handel in drugs, acht de rechtbank dat op basis van de hiervoor aangehaalde verklaringen wel bewezen. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2005 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging straf of maatregel 1. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient volgens de officier van justitie een bijzondere voorwaarde te worden verbonden, te weten dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. De in beslag genomen voorwerpen dienen, voor zover zij niet kunnen worden teruggeven aan verdachte, te worden verbeurdverklaard of te worden onttrokken aan het verkeer. 2. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden gezien als een kleine gebruiker en niet als een grote handelaar. Naar het oordeel van de raadsman is de hoogte van de ontnemingsvordering in dat verband een teken dat verdachtes activiteiten gering en kleinschalig waren. 3. Ter terechtzitting heeft de raadsman de rechtbank verzocht de verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen. De raadsman heeft daarbij namens verdachte aangetekend er geen bezwaar tegen te hebben wanneer de rechtbank op dit verzoek eerst bij vonnis zou beslissen. 4. De rechtbank verwerpt het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling, aangezien zij in de ernst van het bewezenverklaarde, zoals hierna overwogen, aanleiding ziet een vrijheidsstraf van langere duur op te leggen, dan de duur van de periode in voorarrest doorgebracht. 5. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. 6. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte gedurende lange tijd een rol als dealer vervulde in een omvangrijke handel in cocaïne en heroïne in de gemeente Zutphen. De rechtbank leidt dit af uit de hiervoor weergegeven verklaringen en passeert aldus daarmee het betoog van de raadsman dat de hoogte van de ontnemingsvordering een indicatie is voor de geringe rol die verdachte zou hebben gehad. Het antwoord op de vraag welke rol verdachte in de onderhavige zaak heeft vervuld, kan immers niet worden gegeven op basis van feiten of omstandigheden die in een andere procedure met een andere strekking kunnen blijken, maar zal gebaseerd moeten worden op de feiten en omstandigheden die uit het onderhavige dossier blijken. Die feiten en omstandigheden zijn hiervoor weergegeven. 7. De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat harddrugs, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Verdachte heeft zich daaraan weinig gelegen gelaten. Uit de hiervoor weergegeven verklaringen blijkt dat zijn handelen uitsluitend werd ingegeven door de wens in zijn eigen verslaving te voorzien. 8. De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen met kracht bestreden dient te worden. Nu verdachte hierin een rol heeft gespeeld en heeft bijgedragen aan de met de handel gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugverslaafden in de gemeente Zutphen, is naar het oordeel van de rechtbank na te melden straf passend en geboden. De in beslag genomen voorwerpen De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang of de wet. Nu er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is dat zich daartegen verzet, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat het voorwerpen betreft die naar het oordeel van de rechtbank vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan respectievelijk de verdachte en aan de rechthebbende. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt. Geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde(n) hulp en steun te verlenen. Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan veroordeelde, te weten: - een portefeuille, kleur zwart, onder meer bevattende een identiteitskaart van [verdachte]; Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan de rechthebbende [naam], te weten: - een identiteitskaart van [naam]; Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen of geldbedragen, te weten: - een versnijdplank; - een dop van een fles; - een weegschaal, verpakt in een paarse doos; - een telefoontoestel van het merk SAGEM, type MX5, kleur grijs; - een telefoontoestel van het merk Nokia, kleur grijs; - een geldbedrag van in totaal EUR 188,56; - een portemonnee, kleur rood, bevattende plastic wikkels; - een versnijdplank met plamuurmes; - een zwartkleurige tas; - 2 drugspijpjes; - een dop van een (oranjekleurige) fles; Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - een pistool van het merk ASGK, type Beretta 92F; - een hoeveelheid munitie, te weten 4 pepperspray-patronen en 2 knalpatronen; - een zakje wit poeder met onbekende samenstelling; - een zakje wit poeder met onbekende samenstelling; - een doosje met 28 blauwe en 24 witte tabletten met onbekende samenstelling; - 4 strips met elk 10 tabletten met onbekende samenstelling; - een zak met gedroogde weedplanten; - een hoeveelheid weedplanten; - een zak met gedroogde hennepplanten; - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te weten een aansteker in de vorm van een pistool van het merk ASGK, type Beretta 92F; - een hoeveelheid munitie, te weten 6 patronen in een zwart doosje; Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2007. Voetnoten: 1 Voor zover in dit vonnis wordt gesproken van het hoofdproces-verbaal, wordt daarmee bedoeld het proces-verbaal, genummerd PL0631/06-205580, in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam], brigadier van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hem gesloten en getekend op 5 december 2006. 2 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 3570), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk hoofdagent en aspirant van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 5 oktober 2006. 3 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 580), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk hoofdagent en aspirant van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 5 oktober 2006. 4 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 3610), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], beiden hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 9 oktober 2006. 5 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 3614), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 12 oktober 2006. 6 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 3631), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk hoofdagent en aspirant van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 10 oktober 2006. 7 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 3645), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 11 oktober 2006. 8 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 3677), in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam], hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door haar gesloten en getekend op 13 oktober 2006. 9 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 3720), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk surveillant en brigadier van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 17 oktober 2006. 10 Zie hiervoor de als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde processen-verbaal, dossierpagina's 3733 en volgende en 3755 en volgende. 11 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, dossierpagina 3761 en volgende.