Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7003

Datum uitspraak2006-12-22
Datum gepubliceerd2007-01-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/630494-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Poging doodslag; handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie. Poging doodslag t.a.v. van een portier in een horecagelegenheid. De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit aangevoerd, dat verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin, aangezien door het alcoholgebruik van verdachte ten tijde van zijn handelen bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Op grond hiervan dient verdachte vrijgesproken te worden van hetgeen hem is ten laste gelegd onder feit 1 primair. Op grond van de omstandigheden dat verdachte na de ruzie met de portier, waarbij hij dreigende taal heeft geuit en onder meer heeft gezegd terug te zullen komen, thuis een mes is gaan halen, terug is gegaan naar café [café] waar hij naar eigen zeggen nooit eerder was geweest, eerst heeft geprobeerd het latere slachtoffer uit te dagen, daarna de rechterzijde van zijn lichaam heeft afgewend terwijl hij op dat moment het mes al in zijn rechterhand moet hebben gehad en vervolgens een stap naar voren heeft gedaan en een stekende beweging met het mes heeft gemaakt in de richting van het onderlichaam van het slachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Voorts is de rechtbank op grond van deze omstandigheden van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met oogmerk om het slachtoffer te doden. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging doodslag.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/630494-06 Uitspraakdatum: 22 december 2006 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 december 2006 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijsbeslissing 3.1. Vrijspraak Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat hij dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1 primair tenlastegelegde poging moord. 3.2 Bewijsoverweging De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit - voorzover thans van belang en zakelijk weergegeven - aangevoerd , dat verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin, aangezien door het alcoholgebruik van verdachte ten tijde van zijn handelen bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Op grond hiervan dient verdachte vrijgesproken te worden van hetgeen hem is ten laste gelegd onder feit 1 primair. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte op 25 juni 2006 naar café [café] in Zaandam is gegaan. Hij was daar nog nooit eerder geweest. De portier heeft hem verzocht weg te gaan omdat hij vrouwen lastig viel in het café. Verdachte heeft tegen de portier gezegd “Wacht maar. Je komt aan de beurt. Ik ga mijn vrienden erbij halen. Ik kom terug.” Verdachte is naar zijn woning in Zaandijk gegaan, heeft daar een mes uit de keuken gepakt en is teruggegaan naar voornoemd café. Daar heeft hij de portier herhaaldelijk uitgedaagd door hem te vragen of hij, de portier, hem, verdachte, wilde slaan. Verdachte wendde de rechterzijde van zijn lichaam af. Hij hield daarbij zijn rechterhand langs zijn lichaam. Vervolgens heeft hij een stap naar voren gedaan en met zijn rechterhand met daarin het mes een stekende beweging richting het onderlichaam c.q. de onderbuik van de portier gemaakt. Op grond van de omstandigheden dat verdachte na de ruzie met de portier, waarbij hij dreigende taal heeft geuit en onder meer heeft gezegd terug te zullen komen, thuis een mes is gaan halen, terug is gegaan naar café [café] waar hij naar eigen zeggen nooit eerder was geweest, eerst heeft geprobeerd het latere slachtoffer uit te dagen, daarna de rechterzijde van zijn lichaam heeft afgewend terwijl hij op dat moment het mes al in zijn rechterhand moet hebben gehad en vervolgens een stap naar voren heeft gedaan en een stekende beweging met het mes heeft gemaakt in de richting van het onderlichaam van het slachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Voorts is de rechtbank op grond van deze omstandigheden van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met oogmerk om het slachtoffer te doden. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging doodslag. 3.3. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat 1. primair hij op 26 juni 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet na een ruzie in een horecagelegenheid waarbij verdachte door die [slachtoffer] - zijnde horecaportier - uit genoemde gelegenheid is verwijderd: - naar zijn, verdachtes, woning is gegaan en - vervolgens uit de keuken van die woning een mes (lengte 27, 2 centimeter) heeft gepakt en bij zich heeft gehouden en - vervolgens naar de genoemde horecagelegenheid is teruggegaan en die gelegenheid wilde binnentreden terwijl hem de toegang hiertoe door die [slachtoffer] was ontzegd en - een stekende beweging in de richting van het lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 26 juni 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een mes met een totale lengte van 27,2 centimeter met een roestvrijstalen blad met 1 snijkant, zijnde een voorwerp als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie IV onder 7 van de Wet Wapens en Munitie heeft gedragen, immers gelet op de aard en de omstandigheden waaronder het voorwerp werd aangetroffen kan redelijkerwijs worden aangenomen dat dit voorwerp tot geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, terwijl dit voorwerp niet valt onder een der andere categorieën van dit artikel. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.4. Bewijsmiddelen Ten aanzien van feit 1 primair - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal van aanhouding (dossierpagina 10/ tm 11); - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt naar aanleiding van camaratoezicht (dossierpagina 23/ tm 25); - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina 16/ tm 18); - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 6 december 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer]; - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (dossierpagina 26/ tm 27); - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 9 december 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1]; - Een proces-verbaal van verhoor verdachte (bewaringstelling) opgemaakt op 28 juni 2006 door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank; - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (dossierpagina 28/ tm 29); Ten aanzien van feit 2 - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal van aanhouding (dossierpagina 10 en 11); - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina 16/ tm 18); - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (dossierpagina 26/ tm 27); - Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 juni 2006 gesloten proces-verbaal technisch onderzoek wapens & munitie (dossierpagina 19/ tm 22). 4. Strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1 primair Poging doodslag; Ten aanzien van feit 2 Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie. 5. Strafbaarheid van verdachte De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsgevolgen, omdat het onder 1 primair tenlastegelegde hem niet kan worden toegerekend. Ook in geval van vrijwillige intoxicatie moet het concrete gevolg redelijkerwijs voor verdachte voorzien te zijn geweest. Hetgeen gebeurd is was evenwel niet voor hem te voorzien, aangezien verdachte nog nooit eerder een soortgelijke impulsdoorbraak onder invloed van alcohol heeft meegemaakt, zodat hij hier niet op bedacht hoefde te zijn. Hij heeft zich onder invloed van alcohol nog nooit eerder agressief of gewelddadig gedragen. De culpa in causa redenering is hier dan ook niet van toepassing, aldus de raadsvrouw. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Op grond van hetgeen hiervoor onder 3.2 reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte als bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Voorzover onder 1 primair bewezenverklaarde feit (mede) is begaan onder invloed van de door verdachte eerder die nacht genuttigde alcoholhoudende drank, staat dat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg om dat feit aan hem toe te rekenen, nu verdachte door eigen toedoen in die toestand is gekomen. Ook overigens zijn geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sancties en van overige beslissingen 6.1.Vordering officier van justitie De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - het navolgende gevorderd: - bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2; - oplegging van een werkstraf van tweehonderd uren bij het niet vervullen daarvan te vervangen door honderd dagen hechtenis; - oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zesenveertig dagen met aftrek van de tijd, die verdachte in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht; - oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen gegeven door of namens de Brijder Verslavingszorg. 6.2. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland, RegioAlkmaar-Haarlem, Unit Zaandam van 2 augustus 2006, is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft geprobeerd een horecaportier van het leven te beroven. Nadat verdachte door de portier uit het café waar laatstgenoemde werkte was verwijderd, is hij naar zijn woning gegaan en heeft daar een mes gehaald. Vervolgens is hij teruggegaan naar eerdergenoemd café. Verdachte hield het mes in zijn rechterhand dat hij langs zijn lichaam hield en heeft – nadat hij de portier tevergeefs had uitgelokt op hem te slaan – met het mes een stekende beweging in de richting van de onderbuik van de portier maakte. Het is aan het kordate optreden van het slachtoffer te danken dat verdachte het slachtoffer niet daadwerkelijk heeft geraakt. Strafbare feiten als het onderhavige bewezenverklaarde delict behoren tot een categorie strafbare feiten waardoor ernstige onrust in de samenleving ontstaat. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten veelal gedurende lange tijd lijden onder de psychische gevolgen hiervan. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt, zij het dat een deel daarvan vooralsnog niet ten uitvoer hoeft te worden gelegd. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de straf zal de rechtbank - overeenkomstig het advies van de Reclassering - als bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich tijdens de op te leggen proeftijd zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door de Reclassering. Dit teneinde het recidiverisico te verminderen. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen aantal uren op zijn plaats. Het aantal door de rechtbank op te leggen aantal uren werkstraf is hoger dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit komt, terwijl de officier van justitie bij haar eis uitging van de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 62 287. Wet Wapens en Munitie: 27, 54. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Ten aanzien van feit 1 primair Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIEHONDERD EN ZESTIEN (316) DAGEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot tweehonderd en zeventig dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien: – verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; – verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, Unit Zaandam, thans in de persoon van B. Visser, ook als dat inhoudt het volgen en voltooien van een behandeling bij Brijder Verslavingszorg, zolang die instelling dit nodig acht. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERD EN VEERTIG (240) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door honderd en twintig (120) dagen hechtenis. Ten aanzien van feit 2 Bepaalt dat, gelet op de nauwe samenhang met feit 1 primair, geen afzonderlijke straf of maatregel ten aanzien van dit feit zal worden opgelegd. Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dijk, voorzitter, mrs. Bijvoet en Steenmetser-Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Meesters, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2006.