Jurisprudentie
AZ6481
Datum uitspraak2007-01-23
Datum gepubliceerd2007-01-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/605150-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/605150-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank is op grond van hetgeen verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht van oordeel dat verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit nog maar enkele maanden over een rijbewijs beschikte, nog immer niet ten volle de verwerpelijkheid van zijn ronduit onbeschofte verkeersgedrag inziet. Een forse, deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van voormelde duur zal daarin hopelijk verandering brengen.
Uitspraak
RECHTBANK ASSEN
STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1987,
wonende te [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 9 oktober 2006 en op 9 januari 2007.
De verdachte is telkens verschenen en werd telkens bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
De officier van justitie mr. M.C. Hartman acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: twee jaren ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, waarvan één jaar voorwaardelijk, proeftijd twee jaren met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest en vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest.
TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 21 december 2005 te Roden, althans in de gemeente
Noordenveld, opzettelijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] en/of een of meer andere personen van
het leven te beroven, met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge
snelheid) recht op die [naam slachtoffer] en/of die andere personen is aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 21 december 2005 te Roden, althans in de gemeente
Noordenveld, opzettelijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] an/of een of meer andere
personen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door
hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid) recht op die [naam slachtoffer]
en/of die andere personen is aangereden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 21 december 2005 te Roden, althans in de gemeente
Noordenveld, [naam slachtoffer] en/of een of meer andere personen heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
bestaande hierin, met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge
snelheid) recht op die [naam slachtoffer] en/of die andere personen is aangereden;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
VRIJSPRAAK
De verdachte dient van het primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken omdat de rechtbank dit met name niet overtuigend bewezen acht.
De rechtbank heeft uit de wettige bewijsmiddelen, waaruit zeker voorwaardelijk opzet kan worden geconstrueerd, niet de overtuiging verkregen dat verdachte de aanmerkelijke kans dat door zijn verkeersgedrag een ander of anderen zou(den) kunnen worden gedood of zwaar zou(den) kunnen worden verwond op de koop toe heeft genomen.
BEWIJSMIDDELEN
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 21 december 2005 te Roden [naam slachtoffer] en andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, bestaande hierin dat verdachte met een door hem bestuurde auto met hoge snelheid recht op die [naam slachtoffer] en die andere personen is aangereden.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
STRAFBAARHEID
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
de aard en de ernst van het gepleegde feit;
de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
de eis van de officier van justitie;
het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 16 augustus 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een taakstraf aangewezen is.
MOTIVERING ONTZEGGING VAN DE RIJBEVOEGDHEID
Het tweede lid van artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat onder meer bij veroordeling wegens het in artikel 285 omschreven misdrijf de schuldige die het feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren kan worden ontzegd.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, moet worden ontzegd.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat een ontzegging van de rijbevoegdheid de verdachte onevenredig zwaar zal treffen omdat hij zijn rijbewijs voor zijn beroeps-uitoefening nodig heeft en hij in geval van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zijn werk niet optimaal zal kunnen verrichten.
De rechtbank is echter op grond van hetgeen verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht van oordeel dat verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit nog maar enkele maanden over een rijbewijs beschikte, nog immer niet ten volle de verwerpelijkheid van zijn ronduit onbeschofte verkeersgedrag inziet. Een forse, deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van voormelde duur zal daarin hopelijk verandering brengen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbepaalde arbeid, met bevel dat voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dag.
De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twee jaren, waarvan een deel, groot één jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop deze bijkomende straf ingaat, ingevorderd en/of ingehouden is geweest, op de duur van deze bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. J. van der Vinne en mr. H. de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 januari 2007.