Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6299

Datum uitspraak2006-12-27
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 7-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeelde is door de politierechter ten aanzien van mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek. Gelet op artikel 67, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering is overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht thans een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en derhalve een zeer ernstige misdraging in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er in casu sprake is van een ernstige misdraging.


Uitspraak

VI-nummer: 07-06 Uitspraak: 27 december 2006 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 14 augustus 2006 ingekomen vordering van de officier van justitie te Dordrecht van 11 augustus 2006, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [VEROORDEELDE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in [verblijfplaats]. Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 13 december 2006 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling af te wijzen. Overwegingen Grondslag van de vordering De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 11 maart 2004 van de rechtbank te Dordrecht opgelegde gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht en wel door het, tijdens het penitentiair programma, plegen van huiselijk geweld, bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving jegens zijn zusje. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 29 juni 2006 aangehouden in Rotterdam op verdenking van mishandeling, bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn zusje in de periode van 13 juni 2006 tot 29 juni 2006. Veroordeelde is inmiddels op 20 oktober 2006 door de politierechter te Rotterdam ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, zijnde een overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is veroordeelde vrijgesproken. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. Veroordeelde heeft zich derhalve na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Ernstige misdraging De raadsman en de advocaat-generaal hebben betoogd dat op grond van eerdere jurisprudentie overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafvordering, niet is aan te merken als een zeer ernstige misdraging als bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De vordering dient derhalve te worden afgewezen. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat de politierechter ter terechtzitting van 20 oktober 2006 enkel de klap tegen het gezicht en het schoppen tegen het been van [slachtoffer] heeft bewezenverklaard. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Veroordeelde is door de politierechter ten aanzien van mishandeling, zijnde een overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft aangegeven dat de politierechter de klap van veroordeelde in het gezicht van [slachtoffer] en het schoppen van veroordeelde tegen het been van [slachtoffer] heeft bewezen verklaard. Nu het hof niet beschikt over een uitgewerkt vonnis van de politierechter, zak hiervan worden uitgegaan. Eerder heeft het hof in een andere zaak geoordeeld dat overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht niet aan te merken was als een zeer ernstige misdraging als bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht, nu dit feit niet een misdrijf opleverde waarvoor ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten. Op grond van het bovenstaande heeft het hof in die zaak de vordering tot het achterwege laten blijven van de vervroegde invrijheidstelling destijds afgewezen. Nadien is artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Artikel 67, eerste lid aanhef en sub b luidt per 1 oktober 2004 als volgt: “1. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van: een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 138a, 138b, 139c, 139d, eerste en tweede lid, 161sexies, eerste lid, onder 1°, en tweede lid, 137c, tweede lid, 137d, tweede lid, 137e, tweede lid, 137g, tweede lid, 285, eerste lid, 285b, 300, eerste lid, 321, 323a, 326c, tweede lid, 350, 350a, 351, 395, 417bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.” Dientengevolge is overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht thans een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en derhalve een zeer ernstige misdraging in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de raadsman en de advocaat-generaal, van oordeel dat er in casu sprake is van een ernstige misdraging. Beoordeling van de vordering Het hof is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat het voornoemde feit, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, als een zeer ernstige misdraging in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht is aan te merken. Het hof is voorts van oordeel, dat de aard van het feit rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde voor een deel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen. Het hof heeft bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting. Uit het voorlichtingsrapport van 8 augustus 2006 volgt dat betrokkene bij de Waag is aangemeld. Sinds 6 april 2006 is hij in behandeling. Betrokkene komt de wekelijkse afspraak na en heeft weinig verzuimd. Betrokkene heeft tot nu toe prima meegewerkt aan zijn behandeling. Hij zal binnenkort starten met de agressiehanteringstherapie bij De Waag. In bovengenoemde omstandigheden ziet het hof eveneens aanleiding om de vordering slechts deels toe te wijzen. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: - Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Dordrecht en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde zal worden uitgesteld, in dier voege dat de vervroegde invrijheidstelling pas zal plaatsvinden 2 (twee) maanden na het tijdstip waarop die ten vroegste zou kunnen worden bevolen. Aldus gewezen door: mr H.G.W. Stikkelbroeck, voorzitter mrs Y.A.J.M. van Kuijck en E. van der Herberg, raadsheren in tegenwoordigheid van mr M.A. Jansen, griffier en op 27 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.