Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6101

Datum uitspraak2007-05-15
Datum gepubliceerd2007-05-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00571/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De opvattting dat de vaststelling van feiten die ten grondslag worden gelegd aan de verwerping van een verweer dat bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen, moet berusten op de in de uitspraak vermelde inhoud van wettige bewijsmiddelen, is niet juist (HR NJ 1982, 533).


Conclusie anoniem

Nr. 00571/06 Mr. Vellinga Zitting: 9 januari 2007 Conclusie inzake: [Verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens 1."medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar alsmede een taakstraf bestaande in een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. 2. Namens verdachte heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel klaagt dat het Hof in zijn bijzondere overwegingen omtrent het bewijs heeft gewezen op informatie afkomstig van meerdere anonieme getuigen, terwijl deze informatie en/of het betreffende deel van het proces-verbaal niet zijn opgenomen onder de bewijsmiddelen. 4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat: "1. zij in de periode van 1 maart 2003 tot en met 5 februari 2004 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat], een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. zij op 6 februari 2004 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat], een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, te weten een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II." 5. Het Hof heeft hiertoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd: 1. Bewijsmiddel ten aanzien van de feiten 1 en 2: 1.1. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant-Noord/Oss, mutatienummer PL2140/04-119325, in de wettelijke vorm opgemaakt op 16 maart 2004 door [verbalisant 2], adspirant van politie, en [verbalisant 1], inspecteur van politie, deel uitmakende van het dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maasland, dossiernummer PL2140/04-012111 (dossierpagina 5-9), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen: "Naar aanleiding van ontvangen informatie dat zich op het adres [a-straat 1] (het hof leest te [plaats]) mogelijk een hennepkwekerij gevestigd was, zijn wij, verbalisanten, ter plaatse gegaan. Op 6 februari 2004 kwamen wij bij genoemd perceel. Nadat de woning betreden was zagen wij vier personen. Een van deze personen betrof de huurster van het pand, [verdachte]. Op de tweede verdieping werd een hennepkwekerij in werking aangetroffen. De planten waren op een achttal na getopt. Wij zagen dat een krat met toppen op de vloer stond. Er werden 156 geknipte toppen aangetroffen. In totaal werden 1000 voedingbodems van de betreffende planten aangetroffen." 1.2. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant-Noord, afdeling 4 districtsrecherche, mutatienummer PL2100/04-119325, in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 februari 2004 door verbalisant [verbalisant 3], brigadier van politie, deel uitmakende van het dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maasland, dossiernummer PL2140/04-012111 (dossierpagina 23), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als onderzoek van verdovende middelen: "Op 6 februari 2004 ontving ik uit handen van een politie-ambtenaar van de regiopolitie Brabant-Noord een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen, bestaande uit een aantal planten en toppen van planten. De planten en toppen waren afkomstig uit de woning [a-straat 1] te [plaats]. Door mij zijn deze planten getest. De aangeleverde planten gaven een positieve test op hennep." 2. Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1: 2.1. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant-Noord/Oss, mutatienummer PL2140/04-119325, in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 februari 2004 door [verbalisant 4], agent van politie, en [verbalisant 2], adspirant van politie, deel uitmakende van het dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maasland, dossiernummer PL2140/04-012111 (dossierpagina 35-38), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte], afgelegd op 6 februari 2004: "Ik werd ongeveer eind 2002 door iemand benaderd. Ik werd door een man aangesproken die mij vroeg of ik iets bij wilde verdienen. Omdat ik financieel slecht zit ben ik daar gevoelig voor. Ik heb mijn mobiele nummer gegeven. Eind 2002 werd ik door dezelfde man gebeld. We hebben elkaar daarna in Eindhoven ontmoet. Daar vertelde die man mij dat het ging om een hennepkwekerij. Hij wilde in mijn huurwoning op de [a-straat 1] te [plaats] een hennepkwekerij opzetten. Die man zou voor de spullen zorgen en alles verder inrichten. Ik hoefde alleen de planten te onderhouden/verzorgen. Ik ben daarmee akkoord gegaan. Kort na het gesprek in Eindhoven werd ik wederom door die man gebeld. Hij vertelde mij dat ik de sleutel van mijn woning onder de mat moest leggen en dat hij verder voor de hennepkwekerij zou zorgen. Ik ben dus vanaf februari 2004 woonachtig in die woning en heb sinds maart of april 2004 de hennepkwekerij onderhouden en verzorgd. Sinds maart/april 2004 tot vandaag 6 februari 2004 heeft er continu hennep op de zolderkamer gestaan. Er heeft continu een heel aantal hennepplanten gestaan. Gewoon hetzelfde als wat u vanmorgen op mijn zolder heeft aangetroffen." 2.2. Een aanvullend ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant-Noord/Oss, mutatienummer PL2140/04-119325, in de wettelijke vorm opgemaakt op 15 december 2004 door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, en [verbalisant 5], brigadier van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen: "Op verzoek van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch is ambtelijk verslag opgemaakt naar aanleiding van het oprollen van een hennepkwekerij op de [a-straat 1] te [plaats]. Op uw vragen dat er een aantal data verkeerd vermeld waren in het verslag van de verdachte [verdachte], verklaar ik, eerste verbalisant, het volgende. In de verklaring staan de volgende data vermeld: "Ik ben dus vanaf februari 2004 woonachtig in die woning en heb sinds maart of april 2004 de hennepkwekerij onderhouden en verzorgd. Sinds maart/april 2004 tot vandaag 6 februari 2004..." Hiermee bedoelde de verdachte: "Ik ben dus vanaf februari 2003 woonachtig in die woning en heb sinds maart of april 2003 de hennepkwekerij onderhouden en verzorgd. Sinds maart/april 2003 tot vandaag 6 februari 2004..." 3. Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2: 3.1. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant-Noord/Oss, mutatienummer PL2140/04-119325, in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 februari 2004 door [verbalisant 4], agent van politie, en [verbalisant 2], adspirant van politie, deel uitmakende van het dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maasland, dossiernummer PL2140/04-012111 (dossierpagina 35-38), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte], afgelegd d.d. 6 februari 2004: "Ongeveer een week geleden belde de man die de hennepkwekerij geregeld had op met de vraag of ik de hennep deze keer zelf wilde knippen. Ik zou er wat extra voor krijgen. Ik ben ermee akkoord gegaan. Hij vertelde mij dat ik voor mensen moest zorgen die mij mee zouden helpen. Ik heb hierop een vriend benaderd. Ik ken hem als [betrokkene 1]. Ik heb aan [betrokkene 1] gevraagd om nog twee mensen te regelen. Op vrijdag 6 februari 2004 zag ik [betrokkene 1] bij mijn woning in het gezelschap van een andere man en een vrouw. Wij zijn naar boven gegaan en zijn gezamenlijk, alle vier dus, begonnen met het knippen van de hennep." 3.2. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant-Noord/Oss, mutatienummer PL2140/04-119325, in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 februari 2004 door [verbalisant 4], agent van politie, en [verbalisant 2], adspirant van politie, deel uitmakende van het dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maasland, dossiernummer PL2140/04-012111 (dossierpagina 30-32), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [medeverdachte 1], afgelegd op 6 februari 2004: "Ik ben 17 jaar oud. Ik ben vandaag door de politie aangehouden op het adres [a-straat 1] te [plaats], omdat ik hennepplanten aan het knippen was. Wij waren vandaag met vier personen hennep aan het knippen op de zolder, want daar zat de hennepkwekerij." 3.3. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant-Noord/Oss, mutatienummer PL2140/04-119325, in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 februari 2004 door [verbalisant 6], agent van politie, deel uitmakende van het dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maasland, dossiernummer PL2140/04-012111 (dossierpagina 33-34), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum] 1984: "Op 6 februari 2004 was ik in de woning van [verdachte] te [plaats]. [Verdachte] vertelde mij dat zij werk voor mij had. Toen ik in voornoemde woning boven kwam zag ik een aantal planten staan. Ik heb tussen de 10 en 20 planten geknipt." 3.4. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant-Noord/Oss, mutatienummer PL2140/04-119325, in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 februari 2004 door [verbalisant 4], agent van politie, en [verbalisant 2], adspirant van politie, deel uitmakende van het dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maasland, dossiernummer PL2140/04-012111 (dossierpagina 26-29), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [medeverdachte 3], afgelegd op 6 februari 2004: "Ik ben 18 jaar oud. Op 6 februari 2004 hebben wij met ons vieren de gehele tijd hennep geknipt." 6. Het Hof heeft in zijn arrest een namens de verdachte gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen: "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat het bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen. Immers, de verbalisanten hebben de woning van verdachte betreden zonder dat er sprake was van een redelijk vermoeden dat in die woning de Opiumwet werd overtreden. De informatie op basis waarvan de politie een onderzoek aan de woning heeft verricht, is vaag en niet nader geconcretiseerd. Voorts heeft verbalisant [verbalisant 1] zelf geen hennepgeur waargenomen. De omstandigheid dat het dak slechts gedeeltelijk met sneeuw was bedekt, behoeft niet noodzakelijkerwijs te zijn veroorzaakt door de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Het onrechtmatige optreden van de politie dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van hetgeen bij het binnentreden is aangetroffen, zodat verdachte derhalve moet worden vrijgesproken van hetgeen aan haar is tenlastegelegd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat meerdere anonieme getuigen bij de politie melding hadden gedaan van het feit dat er rondom de woning [a-straat 1] te [plaats] een hennepgeur hing. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] een aantal dagen voor 6 februari 2004, de datum van de huiszoeking, een onderzoek ingesteld bij voornoemde woning. Bij die gelegenheid werd door hem waargenomen dat het dak van de woning, ondanks de sneeuwval in die periode, slechts gedeeltelijk met sneeuw was bedekt, hetgeen naar ervaringsregels zou kunnen worden veroorzaakt door de aanwezigheid van een hennepkwekerij op de zolderverdieping. Het hof acht voornoemde feitelijke omstandigheden in onderlinge samenhang bezien voldoende om te kunnen komen tot een redelijk vermoeden dat er sprake is van een overtreding van de Opiumwet. Naar het oordeel van het hof hebben verbalisanten derhalve op gerechtvaardigde gronden de woning op basis van artikel 9 van de Opiumwet betreden, zodat het bewijs op rechtmatige wijze is verkregen. Het verweer wordt verworpen." 7. De toelichting op het middel bevat de klacht dat noch uit bewijsmiddelen 1.1 en 2.2, noch uit de overige bewijsmiddelen blijkt hetgeen het Hof heeft overwogen, te weten dat meerdere anonieme getuigen bij de politie melding hadden gedaan dat er rondom de woning een hennepgeur hing en/of dat het dak slechts gedeeltelijk met sneeuw bedekt was. In dit verband wordt in de toelichting gewezen op HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165, rov. 4.2, m. nt. JR, waarin de Hoge Raad overwoog: "Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, dienen die stukken ter terechtzitting te zijn voorgelezen of moet daarvan aldaar de korte inhoud zijn medegedeeld." Nu het Hof verzuimd zou hebben in het arrest aan te geven aan welke wettige bewijsmiddelen de overweging voor zover betrekking hebbend op de 'hennepgeur' en 'het gedeeltelijk met sneeuw bedekt zijn' is ontleend, zou het arrest onvoldoende gemotiveerd en derhalve nietig zijn. 8. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de feiten en omstandigheden op grond waarvan een beroep op onrechtmatig verkregen bewijs wordt verworpen, moeten worden ontleend aan de inhoud van de wettige, in de uitspraak opgenomen of aangewezen bewijsmiddelen. Deze opvatting vindt geen steun in het recht.(1) Het gaat hier immers niet om feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring. 9. In HR 7 november 2006, nr. 02556/05 werd overwogen dat het Hof bij de verwerping van een gevoerd bewijsverweer had verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid aan te geven waaraan het de feiten en omstandigheden, waarop het de verwerping van een beroep op onrechtmatig verkregen bewijs, te weten dat er onvoldoende verdenking was om de verdachte aan te houden, had ontleend. De vraag is of dat het voorgaande anders maakt. Ik meen van niet. Een verwijzing naar wettige bewijsmiddelen wordt terecht niet gevergd. Het gaat hier immers niet om het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan (vgl. art. 338 Sv). Wel wijst dit arrest erop dat enige bronvermelding onder omstandigheden noodzakelijk kan zijn, bijvoorbeeld wanneer - zoals in het genoemd arrest en overigens ten onrechte - in een arrest de wettige bewijsmiddelen niet worden opgenomen. Die noodzaak zal in belangrijke mate afhangen van de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting. Doorgaans zal daaruit kunnen worden afgeleid hoe de rechter aan de door hem genoemde feiten en omstandigheden komt. Is dat niet het geval, dan ontstaat er terecht een probleem: zie HR 21 november 2006, LJN AY7805 waar een bij de strafoplegging in aanmerking genomen omstandigheid niet uit de gedingstukken kon worden afgeleid. 10. In het onderhavige geval overweegt het Hof dat het genoemde feiten en omstandigheden heeft ontleend aan de stukken (waarvan blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting de korte inhoud is medegedeeld) en het verhandelde ter terechtzitting, alwaar de Advocaat-Generaal erop heeft gewezen dat de door het middel bedoelde feiten blijken uit het ter zake door de politie opgemaakte proces-verbaal. Daarmee is zonder meer voldaan aan de eis die in genoemd arrest van 7 november 2006 wordt gesteld. Een eis die voor zover ik heb kunnen nagaan overigens een aanscherping vormt van de eisen die aan de verwerping van een beroep op onrechtmatig verkregen bewijs worden gesteld en waarvan er geen reden is aan te nemen dat deze zich niet ook uitstrekt tot verwerping op feitelijke grondslag van andere verweren waarvan niet is voorgeschreven dat de aanvaarding of de verwerping daarvan berust op wettige bewijsmiddelen, zoals beroepen op strafuitsluitingsgronden. 11. Het middel faalt. 12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 HR 8 december 1981, NJ 1982, 533, m. nt. GEM. Vgl. de zaak die leidde tot HR 2 maart 1999, LJN ZD4715, afgedaan met de aan art. 101a (oud) RO ontleende motivering en de zaak die leidde tot HR 16 augustus 2005, LJN AT7027, afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.Zie ook HR 28 november 1978, NJ 1979, 102 voor het geval een beroep op onrechtmatig verkregen bewijs slaagt; dan wordt niet meer geëist dan dat de aan de aanvaarding van dat verweer ten grondslag gelegde feiten aannemelijk zijn geworden.


Uitspraak

15 mei 2007 Strafkamer nr. 00571/06 LR/AM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 november 2005, nummer 20/008452-05, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 maart 2005 - de verdachte ter zake van 1. (ten aanzien van de periode van 1 maart 2003 tot 17 maart 2003) "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en (ten aanzien van de periode van 17 maart 2003 tot en met 5 februari 2004) "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van éénhonderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel klaagt over de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, in het bijzonder over de verwijzing daarin naar de omstandigheid dat verscheidene anonieme getuigen bij de politie melding hadden gedaan dat er rondom de woning een hennepgeur hing en/of dat het dak slechts gedeeltelijk met sneeuw bedekt was. 3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: "1. zij in de periode van 1 maart 2003 tot en met 5 februari 2004 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat], een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. zij op 6 februari 2004 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat], een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, te weten een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II." 3.3. De in het middel bedoelde bewijsoverweging luidt als volgt: "Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat het bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen. Immers, de verbalisanten hebben de woning van verdachte betreden zonder dat er sprake was van een redelijk vermoeden dat in die woning de Opiumwet werd overtreden. De informatie op basis waarvan de politie een onderzoek aan de woning heeft verricht, is vaag en niet nader geconcretiseerd. Voorts heeft verbalisant [verbalisant 1] zelf geen hennepgeur waargenomen. De omstandigheid dat het dak slechts gedeeltelijk met sneeuw was bedekt, behoeft niet noodzakelijkerwijs te zijn veroorzaakt door de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Het onrechtmatige optreden van de politie dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van hetgeen bij het binnentreden is aangetroffen, zodat verdachte derhalve moet worden vrijgesproken van hetgeen aan haar is tenlastegelegd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat meerdere anonieme getuigen bij de politie melding hadden gedaan van het feit dat er rondom de woning [a-straat 1] te [plaats] een hennepgeur hing. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] een aantal dagen voor 6 februari 2004, de datum van de huiszoeking, een onderzoek ingesteld bij voornoemde woning. Bij die gelegenheid werd door hem waargenomen dat het dak van de woning, ondanks de sneeuwval in die periode, slechts gedeeltelijk met sneeuw was bedekt, hetgeen naar ervaringsregels zou kunnen worden veroorzaakt door de aanwezigheid van een hennepkwekerij op de zolderverdieping. Het hof acht voornoemde feitelijke omstandigheden in onderlinge samenhang bezien voldoende om te kunnen komen tot een redelijk vermoeden dat er sprake is van een overtreding van de Opiumwet. Naar het oordeel van het hof hebben verbalisanten derhalve op gerechtvaardigde gronden de woning op basis van artikel 9 van de Opiumwet betreden, zodat het bewijs op rechtmatige wijze is verkregen. Het verweer wordt verworpen." 3.4. Het middel berust op de opvatting dat de vaststelling van feiten die ten grondslag worden gelegd aan de verwerping van een verweer dat bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen, moet berusten op de in de uitspraak vermelde inhoud van wettige bewijsmiddelen. Die opvatting is niet juist (zie HR 8 december 1981, NJ 1982, 533). 3.5. Het middel faalt. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 mei 2007.