Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5815

Datum uitspraak2006-12-07
Datum gepubliceerd2007-01-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/58077
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tijdsverloop afronding dossier door UFT onacceptabel. De rechtbank overweegt dat de periode tussen de verzending van de laissez-passeraanvraag naar de Unit Facilitering Terugkeer (hierna: UFT) en de afronding van de dossierstudie door de UFT al zes weken bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat deze periode, behoudens bijzondere omstandigheden, onacceptabel is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die dat tijdsverloop rechtvaardigen. Derhalve moet worden geoordeeld dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zitting houdende te Dordrecht procedurenummer: AWB 06/58077 uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser, gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes, tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. M.L. van Riel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 28 november 2006 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen de bewaring bij uitspraak van 10 november 2006 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 7 december 2006 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen H.M.M. Abdel Gawad, tolk in de Arabische taal. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. De rechtbank overweegt dat de periode tussen de verzending van de laissez-passeraanvraag naar de Unit Facilitering Terugkeer (hierna: UFT) en de afronding van de dossierstudie door de UFT al zes weken bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat deze periode, behoudens bijzondere omstandigheden, onacceptabel is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die dat tijdsverloop rechtvaardigen. Derhalve moet worden geoordeeld dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. 2.3. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op de normbedragen van € 95,00 per dag detentie in een politiecel en € 70,00 per dag detentie in een huis van bewaring komt aan eiser, nu hij 9 dagen in een huis van bewaring in bewaring is geweest, € 630,- toe. 2.4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, groot € 630,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. - wijst de Staat aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. drs. F.H.J.G. Brekelmans rechter, en door deze en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 7 december 2006 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.