Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4987

Datum uitspraak2006-12-20
Datum gepubliceerd2006-12-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers800997-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 157 Wetboek van Strafrecht, in een situatie als die van de hulpverleners, die eerst na het onstaan van de brand ter plaatse zijn gekomen en die zich, alvorens zij de woning van verdachte binnentraden, een inschatting konden maken van het gevaar.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer: 800997-06 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], geboren op [datum[adres]e te [adres] De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. G.S. de Haas, advocaat te Dorst. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat hij op of omstreeks 17 augustus 2006 te Oosterhout opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning, zijnde een flatgebouw, aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur, te weten een aansteker, in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), te weten kranten en/of reclamefolders, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen waaronder het (flat)gebouw en/of de inboedel van de woning van verdachte en/of de inboedel(s) van (een) andere(e) bewonder(s) van het flatgebouw en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor meerdere, althans een bewoner(s) van dat flatgebouw en/of (een) hulpverlener(s), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was; art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 augustus 2006 te Oosterhout opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, zijnde onderdeel van een flatgebouw, aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur, in aanraking gebracht met brandbare stof(fen), te weten reclamefolders, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen waaronder het (flat)gebouw en de inboedel van de woning van verdachte en de inboedel(s) van andere(e) bewonder(s) van het flatgebouw en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor meerdere, bewoner(s) van dat flatgebouw te duchten was. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de weergave van de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2006 en afgelegd bij de politie op 18 augustus 2006 (pagina 22-23 van het eind proces-verbaal), de aangifte van [naam aangever] namens woningbouwcorporatie [naam] d.d. 17 augustus 2006 (pagina 16 van het eind proces-verbaal). De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De rechtbank acht niet bewezen dat, ten gevolge van de door verdachte gestichte brand, sprake was van levensgevaar ofwel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meerdere van de hulpverleners. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, in de situatie dat zich, ten tijde van het stichten van de brand, andere personen in of om de woning bevonden of hadden kunnen bevinden die zich wellicht van dit gevaar niet bewust waren of konden zijn. Van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is geen sprake in een situatie als die van de hulpverleners, die eerst na het ontstaan van de brand ter plaatse zijn gekomen en die zich, alvorens zij de woning van verdachte binnentraden, een inschatting konden maken van het gevaar. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene en het ter informatie bij het dossier gevoegde, dat hierboven is genoemd, alsmede op grond van de omstandigheden, waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het ten laste gelegde, op te leggen een werkstraf van 240 uur met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarde vordert de officier van justitie dat verdachte zich dient te houden aan de voorschriften en aanwijzingen die door de reclassering worden gegeven. Verdachte heeft in zijn woning, onderdeel van een flatgebouw, een stapel reclamefolders in brand gestoken. Vervolgens is hij in slaap gevallen. Na enige tijd is verdachte wakker geworden, waarna hij constateerde dat zijn woning vol rook stond en hij de woning heeft verlaten. De rechtbank overweegt dat verdachte door aldus te handelen de levens van de overige bewoners van het flatgebouw in gevaar heeft gebracht. Immers, vuur is onberekenbaar en de gevolgen van brandstichting zijn meestal niet te overzien. Dat in dit geval die gevolgen beperkt zijn gebleven is een omstandigheid die niet aan verdachte is te danken; hij heeft, nadat hij wakker werd en bemerkte dat zijn woning vol rook stond, het flatgebouw verlaten zonder de omwonenden te waarschuwen of anderszins iets te ondernemen om de gevolgen van zijn daad te beperken. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van enig strafbaar feit. Voorts neemt de rechtbank in haar overwegingen mee het rapport opgemaakt op 27 september 2006 door [naam], psychiater. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en langdurig alcoholmisbruik. Uit het rapport blijkt voorts dat het risico van recidive samenhangt met de kans dat verdachte opnieuw excessief alcohol zal gebruiken. Geadviseerd wordt om aan verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen met Kentron/Novadic. Tevens neemt de rechtbank in haar overwegingen mee het voorlichtingsrapport van Novadic/Kentron, opgemaakt op 27 november 2006 door [naam]. In dit rapport wordt gesteld dat het van groot belang is dat betrokkene begeleid wordt inzake zijn woonsituatie, financiën, alcoholgebruik en zijn emotionele toetstand. Aangezien verdachte niets aan zijn situatie zal veranderen als niet sprake is van een verplichtend kader, wordt een verplicht reclasseringscontact geadviseerd. Op grond van voormelde rapportages en het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank niet het vertrouwen dat verdachte in staat zal zijn zelfstandig zijn alcoholmisbruik te kunnen beëindigen. Derhalve concludeert de rechtbank dat behandeling van verdachte in een verplichtend kader vereist is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor het bewezenverklaarde feit dient te worden opgelegd een werkstraf van 200 uur. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 maanden. Dit teneinde de ernst van het feit te benadrukken en een verplichte begeleiding door Novadic/Kentron mogelijk te maken. 12 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht. 13 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 200 uren, voor het geval dat veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 100 dagen vervangende hechtenis. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens Novadic/Kentron, ook wanneer dit, teneinde de behandeling van zijn alcoholverslaving en de daarmee samenhangende problematiek te laten plaatsvinden, inhoudt ambulante behandeling in een kliniek. Zij draagt overeenkomstig artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht voormelde reclasseringsinstelling op de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de oplegde gevangenisstraf. Zij heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Paling en mr. Holtkamp, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Den Hollander en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 december 2006, zijnde mr. Holtkamp buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.