Jurisprudentie
AZ4955
Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2007-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000325-04 Beschikking op verzoekschrift ex art. 89 Sv
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000325-04 Beschikking op verzoekschrift ex art. 89 Sv
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beschikking op verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering van Zakaria T., vrijgesproken verdachte in de zaken tegen de zogenoemde Hofstadgroep.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
NEVENVESTIGINGSPLAATS 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
parketnummer: 10/000325-04
kenmerk RK: 06/712
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, nevenvestigingsplaats 's-Gravenhage, raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van:
Zakaria T.,
geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres],
te dezer zake domicilie kiezende te Amsterdam,
Keizersgracht 560-562, ten kantore van mr. B. Böhler en mr. L.J.M. Janssen,
ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 16 mei 2006, strekkende tot een schadevergoeding ten laste van de Staat voor de dagen door verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht tot een bedrag van in totaal € 102.735,=.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 10 oktober 2006 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld.
Verzoeker is -hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn raadsman mr. J. Pauw, advocaat te Amsterdam, kantoorgenoot van mrs. B. Böhler en L.J.M. Janssen.
De raadsman heeft in raadkamer desgevraagd verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn.
De officier van justitie heeft in raadkamer primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Naar het oordeel van de officier van justitie zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen. Immers, verzoeker heeft gedurende lange tijd zo dicht in de kring van alle wèl veroordeelde verdachten verkeerd en langdurige betrokkenheid bij de strafbare organisatie rond B., W., A., A., Al I. en El F. gehad, dat zijn vrijspraak niet zo maar kan worden gezien als een vrijpleiten van iedere schuld.
Subsidiair heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek met dien verstande dat het standaardtarief wordt gehanteerd bij de vaststelling van het schadebedrag.
Beoordeling van het verzoekschrift.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2006, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het hem telastgelegde.
Het verzoek is tijdig ingekomen.
Verzoeker is in deze zaak op 10 november 2004 in verzekering gesteld, op 12 november 2004 in voorlopige hechtenis gesteld en op 24 februari 2006 in vrijheid gesteld. Derhalve heeft verzoeker 470 nachten zijn vrijheid moeten missen. Verzoeker heeft van 12 november 2004 tot en met 31 december 2004, zijnde dagen van de voorlopige hechtenis, in beperkingen doorgebracht.
Ingevolge artikel 89, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), voor zover te dezen van belang, kan de rechter, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Artikel 90, eerste lid, Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De raadsman van verzoeker heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in het onderhavig geval de gebruikelijke vergoeding conform de aanbeveling van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak bij verre geen recht doet aan de door verzoeker geleden immateriële schade. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoeker de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis heeft ondergaan op verdenking van deelname aan de Hofstadgroep. De Hofstadgroep is in Nederland inmiddels verworden tot een bij ieder bekend fenomeen en wordt keer op keer onder de aandacht gebracht als een terroristische organisatie. De strafzaak tegen verzoeker heeft ongekend veel aandacht van de media gehad. Herhaaldelijk zijn foto's van verzoeker op televisie getoond en het is dan ook meer dan aannemelijk dat verzoeker van de daaraan klevende smetten, ook nadat hij door de rechtbank is vrijgesproken, nooit geheel zal worden bevrijd. Niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten zal verzoeker wellicht voor de rest van zijn leven in verband worden gebracht met terrorisme.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorop staat dat de forfaitaire vergoeding bij ten onrechte ondergane hechtenis ziet op de materiële en immateriële schade die men daardoor in het algemeen pleegt te lijden. Voor toekenning van een hogere vergoeding is derhalve slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding.
De raadsman heeft in het verzoekschrift en ter zitting bijzondere omstandigheden geschetst, welke een hogere vergoeding rechtvaardigen. Hierbij is van belang dat voor schadevergoeding ex artikel 89, eerste lid, Sv alleen in aanmerking komt de schade die direct verband houdt met de ten onrechte ondergane hechtenis. Daarvan moet worden onderscheiden schade die is veroorzaakt door het feit dat verzoeker voor een bepaald feit is vervolgd, met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Naar het oordeel van de rechtbank moet het grootste deel van de door verzoeker gestelde immateriële schade geacht worden het gevolg te zijn van de vervolging van verzoeker voor een terroristisch misdrijf en de grote publieke aandacht die dat gegeven met zich heeft gebracht en niet het gevolg van de in dat verband ondergane hechtenis. Daarentegen is wel aannemelijk dat - ten eerste - het ondergaan van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zwaarder dan gemiddeld weegt voor een verdachte van een dergelijk ernstig misdrijf dat landelijke bekendheid geniet en dat - ten tweede - ook de publieke aandacht en de daarmee gepaard gaande schade voor een verdachte van een dergelijk misdrijf groter is indien hij niet alleen verdachte is maar daarvoor ook nog eens in voorlopige hechtenis zit. Dat verzoeker hierdoor in bovengemiddelde mate immateriële schade heeft geleden ten gevolge van de ten onrechte ondergane hechtenis is derhalve aannemelijk. De rechtbank ziet hierin reden om in dit geval in enige mate af te wijken van de forfaitaire vergoeding die doorgaans wordt gehanteerd, doch niet in de mate die verzoeker voorstaat.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding van € 250,= per dag toe te kennen ter zake van de door hem geleden immateriële schade ten gevolge van de periode doorgebracht in verzekering en beperkingen en een vergoeding van € 200,= per dag voor de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis. Hieruit volgt dat een bedrag van in totaal € 96.550,= (51 nachten x € 250,= + 419 nachten x € 200,=) voor vergoeding in aanmerking zou komen.
Uit het dossier in de strafzaak tegen verzoeker komt echter naar voren dat verzoeker zich telkenmale heeft beroepen op zijn zwijgrecht en zodoende op geen enkele wijze medewerking heeft willen verlenen aan het onderzoek in zijn strafzaak. Dat verzoeker van het recht om op vragen geen antwoord te geven gebruik heeft gemaakt kan hem uiteraard in zijn strafzaak op geen enkele wijze worden tegengeworpen.
Voor de beoordeling van het onderhavige schadevergoedingsverzoek acht de rechtbank de destijds door verzoeker ingenomen proceshouding wèl van belang en is van oordeel dat verzoeker juist daardoor het voortduren van de voorlopige hechtenis deels aan zichzelf te wijten heeft gehad.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank reden ziet om voornoemde vergoeding te matigen met 75%. De rechtbank zal een vergoeding toewijzen tot een bedrag van € 24.137,50.
Beslissing.
De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 24.137,50 (zegge: VIERENTWINTIGDUIZENDHONDERDZEVENENDERTIG EURO EN VIJFTIG CENT) en wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven te 's-Gravenhage door mrs. De Boer, voorzitter, Van Belzen en Van de Kar, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. De Vroom en Dingley, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2006.