Jurisprudentie
AZ4924
Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2007-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000328-04 Beschikking op verzoekschrift ex art. 89 Sv
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000328-04 Beschikking op verzoekschrift ex art. 89 Sv
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beschikking op verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering van Nadir A., vrijgesproken verdachte in de zaken tegen de zogenoemde Hofstadgroep.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
NEVENVESTIGINGSPLAATS 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
parketnummer: 10/000328-04
kenmerk RK: 06/799
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, nevenvestigingsplaats 's-Gravenhage, raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van:
Nadir A.,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [adres],
te dezer zake domicilie kiezende te Amsterdam,
Oosterpark 71, ten kantore van mr. H. Wansink,
ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 23 mei 2006, strekkende tot een schadevergoeding ten laste van de Staat voor de dagen door verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht tot een bedrag van in totaal € 460.600,=, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 150.000,= ter zake kosten voor het kopen dan wel huren van een andere woning en het bekostigen van een verhuizing, een bedrag van in totaal € 960.000,= ter zake gederfde inkomsten, een bedrag van in totaal € 93.600,= voor gederfd pensioen, alsmede een bedrag van in totaal € 1.000,= zijnde de aanschafprijs van de auto van verzoeker.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 10 oktober 2006 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld.
Verzoeker, bijgestaan door mr. H. Wansink, advocaat te Amsterdam, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzochte. Naar het oordeel van de officier van justitie zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen. Immers, verzoeker heeft gedurende lange tijd zo dicht in de kring van alle wèl veroordeelde verdachten verkeerd en langdurige betrokkenheid bij de strafbare organisatie rond B., W., A., A., Al I. en El F. gehad, dat zijn vrijspraak niet zo maar kan worden gezien als een vrijpleiten van iedere schuld. Verzoeker heeft in de politieverhoren en ter terechtzitting verklaringen afgelegd die er op neerkomen dat hij gedurende 1-1,5 jaar ongeveer 20 tot 30 keer huiskamerbijeenkomsten bij Mohammed B. heeft bijgewoond.
Subsidiair heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor wat betreft de dagen door verzoeker in detentie doorgebracht, met dien verstande dat het standaardtarief wordt gehanteerd bij de vaststelling van het schadebedrag.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van het overig verzochte. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat de gestelde materiële schade geen causaal verband heeft met de detentie. Ten aanzien van het toekomstig inkomensverlies heeft de officier van justitie opgemerkt dat verzoeker deze schadepost op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. Verzoeker is thans 24 jaren oud en heeft nog een heel werkzaam leven voor zich.
Een noodgedwongen verhuizing is door verzoeker eveneens onvoldoende aannemelijk gemaakt.
De officier van justitie heeft tot slot opgemerkt dat - indien er tot vergoeding wordt overgegaan - de tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud in mindering dienen te worden gebracht op het schadebedrag.
Beoordeling van het verzoekschrift.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2006, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het hem telastgelegde. Het verzoek is tijdig ingekomen.
Verzoeker is in deze zaak op 10 november 2004 in verzekering gesteld, op 12 november 2004 in voorlopige hechtenis gesteld en op 22 september 2005 in vrijheid gesteld. Derhalve heeft verzoeker 315 nachten zijn vrijheid moeten missen. Verzoeker heeft van 12 november 2004 tot en met 31 december 2004, zijnde dagen van de voorlopige hechtenis, in beperkingen doorgebracht.
Ingevolge artikel 89, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), voor zover te dezen van belang, kan de rechter, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Artikel 90, eerste lid, Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft verzocht om een vergoeding van € 460.600,= wegens ten onrechte ondergane hechtenis. Verzoeker is van mening dat de standaardtarieven niet voor hem gelden en dat een hogere vergoeding aan hem toekomt. Verzoeker heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het Hofstadproces zeer veel media-aandacht heeft getrokken en dat het voor verzoeker onmogelijk is om weer anoniem in de samenleving terug te keren. In de huidige maatschappij is het zeer lastig om van het stigma terrorist af te komen, ook al is men vrijgesproken. Als gevolg van zijn negatieve bekendheid in de buurt, is het voor verzoeker onmogelijk om op zijn huidige adres te blijven wonen en aan de toekomst te werken. Verzoeker is door zijn arrestatie zijn baan kwijtgeraakt en tot op heden heeft hij geen andere baan kunnen vinden. De kans is groot dat verzoeker in de nabije toekomst ook geen baan zal vinden en daarmee ook salaris in de toekomst zal missen. Voorts heeft het verlies van een baan effect op zijn pensioen. Verzoeker zou zonder verlies van zijn baan een pensioen hebben opgebouwd. Tot slot heeft verzoeker schade geleden, omdat hij zijn auto tijdens zijn detentie voor niets van de hand heeft moeten doen. Deze auto had verzoeker voor een bedrag van € 1.000,= gekocht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de dagvergoeding als volgt.
Voorop staat dat de forfaitaire vergoeding bij ten onrechte ondergane hechtenis ziet op de materiële en immateriële schade die men daardoor in het algemeen pleegt te lijden. Voor toekenning van een hogere vergoeding is derhalve slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding.
Verzoeker en diens raadsman hebben in het verzoekschrift en ter zitting bijzondere omstandigheden geschetst, welke een hogere vergoeding rechtvaardigen. Hierbij is van belang dat voor schadevergoeding ex artikel 89, eerste lid, Sv alleen in aanmerking komt de schade die direct verband houdt met de ten onrechte ondergane hechtenis. Daarvan moet worden onderscheiden schade die is veroorzaakt door het feit dat verzoeker voor een bepaald feit is vervolgd, met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Naar het oordeel van de rechtbank moet het grootste deel van de door verzoeker gestelde immateriële schade geacht worden het gevolg te zijn van de vervolging van verzoeker voor een terroristisch misdrijf en de grote publieke aandacht die dat gegeven met zich heeft gebracht en niet het gevolg van de in dat verband ondergane hechtenis. Daarentegen is wel aannemelijk dat - ten eerste - het ondergaan van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zwaarder dan gemiddeld weegt voor een verdachte van een dergelijk ernstig misdrijf dat landelijke bekendheid geniet en dat - ten tweede - ook de publieke aandacht en de daarmee gepaard gaande schade voor een verdachte van een dergelijk misdrijf groter is indien hij niet alleen verdachte is maar daarvoor ook nog eens in voorlopige hechtenis zit. Dat verzoeker hierdoor in bovengemiddelde mate immateriële schade heeft geleden ten gevolge van de ten onrechte ondergane hechtenis is derhalve aannemelijk. De rechtbank ziet hierin reden om in dit geval in enige mate af te wijken van de forfaitaire vergoeding die doorgaans wordt gehanteerd, doch niet in de mate die verzoeker voorstaat. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat verzoeker de (voortduring van de) detentie aan zichzelf te wijten heeft gehad. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding van € 250,= per dag toe te kennen ter zake van de door hem geleden immateriële schade ten gevolge van de periode doorgebracht in verzekering en beperkingen en een vergoeding van € 200,= per dag voor de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis. Hieruit volgt dat aan verzoeker een bedrag van in totaal € 65.550,= (51 nachten x € 250,= + 264 nachten x € 200,=) wordt toegekend als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Wat betreft de door verzoeker geleden inkomstenderving overweegt de rechtbank als volgt.
Verzoeker heeft als gevolg van de detentie niet kunnen werken. Als bijlage bij het verzoekschrift is een loonspecificatie van verzoeker meegestuurd, waaruit blijkt dat verzoeker € 1.093,43 (netto) per maand verdiende. De vordering ter zake de inkomstenderving is in raadkamer naar het oordeel van de rechtbank voldoende door de raadsman van verzoeker onderbouwd.
Het gederfde inkomen, dat een direct gevolg is geweest van de voorlopige hechtenis, komt in de onderhavige procedure voor vergoeding in aanmerking. Verzoeker is op 10 november 2004 in verzekering gesteld en op 22 september 2005 in vrijheid gesteld. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen welke verzoeker niet heeft kunnen werken als gevolg van de ondergane detentie.
De rechtbank stelt de vergoeding vast op een (netto) bedrag van in totaal € 11.323,74 (€ 1.093,43 x 12 maanden : 365 x 315 nachten). De rechtbank is wel van oordeel dat de tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud in mindering dienen te worden gebracht op voornoemd schadebedrag. De rechtbank stelt deze kosten - ex aequo et bono - vast op een bedrag van € 15,= per dag, derhalve in totaal een bedrag van € 4.725,= (315 nachten x € 15,=). Ter zake van de gevorderde inkomstenderving komt naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van in totaal € 6.598,74 (€ 11.323,74 -/- € 4.725,=) voor vergoeding in aanmerking.
De door verzoeker verzochte vergoeding voor het toekomstig inkomensverlies kan op grond van artikel 89 Sv niet voor toewijzing in aanmerking komen. Deze schadepost is naar het oordeel van de rechtbank niet meer het gevolg van de door verzoeker ondergane verzekering of voorlopige hechtenis en komt dus in het kader van deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking.
Ook voor de overige door verzoeker verzochte posten - de kosten voor het kopen dan wel huren van een andere woning en het bekostigen van een verhuizing, de kosten voor gederfd pensioen, alsmede de kosten van de auto - geldt dat toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 89, eerste lid, Sv, slechts kan plaatsvinden, indien de schade is geleden tengevolge van de ondergane verzekering of voorlopige hechtenis. Naar het oordeel van de rechtbank staan deze kosten in een te ver verwijderd verband van het in casu toegepaste dwangmiddel van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Of en tot welke hoogte deze beweerdelijke schadeposten voor vergoeding door de overheid in aanmerking komen, kan slechts langs civielrechtelijke weg komen vast te staan.
Hieruit volgt dat een bedrag van in totaal € 72.148,74 (€ 65.550,= + € 6.598,74) voor vergoeding in aanmerking komt.
Beslissing.
De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 72.148,74 (zegge: TWEEËNZEVENTIGDUIZENDHONDERDACHTENVEERTIG EURO EN VIERENZEVENTIG CENT) en wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven te 's-Gravenhage door mrs. De Boer, voorzitter, Van Belzen en Van de Kar, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. De Vroom en Dingley, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2006.