Jurisprudentie
AZ4896
Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2006-12-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000322-04 Beschikking op verzoekschrift ex art. 89 Sv
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-12-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000322-04 Beschikking op verzoekschrift ex art. 89 Sv
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beschikking op verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van Jermaine W., vrijgesproken verdachte in de zaken tegen de zogenoemde Hofstadgroep.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
NEVENVESTIGINGSPLAATS 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
parketnummer: 10/000322-04
kenmerk RK: 06/1094
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, nevenvestigingsplaats 's-Gravenhage, raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van:
Jermaine W.,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1987,
wonende te [adres],
te dezer zake domicilie kiezende te Utrecht,
Justus van Effenstraat 52, ten kantore van mr. C.N.G.M. Starmans,
ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 20 april 2006, strekkende tot een schadevergoeding ten laste van de Staat voor de dagen door verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht tot een bedrag van in totaal € 176.000,=, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 15.000,= voor het verlies van zijn werkkring als gevolg van de ondergane detentie, een bedrag van in totaal € 500,= voor de kosten van verhuizing, een bedrag van in totaal € 2.000,= zijnde de kosten voor wijziging van zijn voornaam, alsmede een bedrag van in totaal € 1.500,= zijnde de door verzoeker geleden schade voor de goederen die verzoeker tijdens zijn detentie is kwijtgeraakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 10 oktober 2006 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld.
Verzoeker is -hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
De raadsman heeft in raadkamer desgevraagd verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor wat betreft de dagen door verzoeker in detentie doorgebracht, met dien verstande dat het standaardtarief wordt gehanteerd bij de vaststelling van het schadebedrag.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van het overig verzochte, nu de gestelde schade naar het oordeel van de officier van justitie geen rechtstreeks gevolg is van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft tot slot geconcludeerd dat de tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud in mindering dienen te worden gebracht op het schadebedrag.
Beoordeling van het verzoekschrift.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2006, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het hem telastgelegde. Het verzoek is tijdig ingekomen.
Verzoeker is in deze zaak op 10 november 2004 in verzekering gesteld, op 12 november 2004 in voorlopige hechtenis gesteld en op 4 mei 2005 in vrijheid gesteld. Derhalve heeft verzoeker 174 nachten zijn vrijheid moeten missen. Verzoeker heeft van 12 november 2004 tot en met 31 december 2004, zijnde dagen van de voorlopige hechtenis, in beperkingen doorgebracht.
Ingevolge artikel 89, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), voor zover te dezen van belang, kan de rechter, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Artikel 90, eerste lid, Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft verzocht om een vergoeding van € 176.000,= wegens immateriële schade geleden door ten onrechte ondergane hechtenis. De gebruikelijke vergoeding acht verzoeker niet redelijk en billijk gezien de bijzondere omstandigheden in de onderhavige zaak. Daartoe voert verzoeker het navolgende aan. De detentie heeft een aanzienlijke impact op (de toen nog minderjarige) verzoeker gehad. Deze detentie heeft, zowel privé als zakelijk, ontwrichtend voor verzoeker gewerkt, temeer gezien de aard van de beschuldiging, de wijze waarop verzoeker is aangehouden en de aanzienlijke periode die verzoeker in detentie heeft doorgebracht. Eén en ander heeft zodanig ontwrichtend gewerkt dat verzoeker zich genoodzaakt zag uit Amersfoort te verhuizen naar zijn huidige woonplaats. Ook de bijdrage van verzoeker aan het "Nieuwe Revue-artikel" kan geen afbreuk doen aan het door verzoeker verzochte. De aard noch de inhoud daarvan kan verzoeker worden tegengeworpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorop staat dat de forfaitaire vergoeding bij ten onrechte ondergane hechtenis ziet op de materiële en immateriële schade die men daardoor in het algemeen pleegt te lijden. Voor toekenning van een hogere vergoeding is derhalve slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding.
De raadsman heeft in het verzoekschrift en ter zitting bijzondere omstandigheden geschetst, welke een hogere vergoeding rechtvaardigen. Hierbij is van belang dat voor schadevergoeding ex artikel 89, eerste lid, Sv alleen in aanmerking komt de schade die direct verband houdt met de ten onrechte ondergane hechtenis. Daarvan moet worden onderscheiden schade die is veroorzaakt door het feit dat verzoeker voor een bepaald feit is vervolgd, met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Naar het oordeel van de rechtbank moet het grootste deel van de door verzoeker gestelde immateriële schade geacht worden het gevolg te zijn van de vervolging van verzoeker voor een terroristisch misdrijf en de grote publieke aandacht die dat gegeven met zich heeft gebracht en niet het gevolg van de in dat verband ondergane hechtenis. Daarentegen is wel aannemelijk dat - ten eerste - het ondergaan van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zwaarder dan gemiddeld weegt voor een verdachte van een dergelijk ernstig misdrijf dat landelijke bekendheid geniet en dat - ten tweede - ook de publieke aandacht en de daarmee gepaard gaande schade voor een verdachte van een dergelijk misdrijf groter is indien hij niet alleen verdachte is maar daarvoor ook nog eens in voorlopige hechtenis zit. Dat verzoeker hierdoor in bovengemiddelde mate immateriële schade heeft geleden ten gevolge van de ten onrechte ondergane hechtenis is derhalve aannemelijk. De rechtbank ziet hierin reden om in dit geval in enige mate af te wijken van de forfaitaire vergoeding die doorgaans wordt gehanteerd, doch niet in de mate die verzoeker voorstaat.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat verzoeker de (voortduring van de) hechtenis aan zichzelf te wijten heeft gehad. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding van € 250,= per dag toe te kennen ter zake van de door hem geleden immateriële schade ten gevolge van de periode doorgebracht in verzekering en beperkingen en een vergoeding van € 200,= per dag voor de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis. Hieruit volgt dat aan verzoeker een bedrag van in totaal € 37.350,= (51 nachten x € 250,= + 123 nachten x € 200,=) wordt toegekend als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Wat betreft de door verzoeker geleden inkomstenderving overweegt de rechtbank als volgt.
Verzoeker heeft als gevolg van de detentie niet kunnen werken. De raadsman heeft op 5 oktober 2006 per fax het verzoekschrift aangevuld met gegevens betreffende de inkomsten van verzoeker bij zijn toenmalige werkgever. Hieruit blijkt dat verzoeker in de maanden september 2004 tot en met november 2004 een gemiddeld (netto) inkomen had van € 1.090,42 (€ 1.121,95 + € 1.129,20 + € 1.020,11 : 3 maanden). Verzoeker is op 10 november 2004 in verzekering gesteld en op 4 mei 2005 in vrijheid gesteld. De overige niet gewerkte dagen, te weten na 4 mei 2005, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet meer het gevolg geweest van de door verzoeker ondergane verzekering of voorlopige hechtenis en komen dus in het kader van deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen welke verzoeker niet heeft kunnen werken als gevolg van de ondergane detentie. De rechtbank stelt de vergoeding vast op een (netto) bedrag van in totaal € 6.237,80 (1.090,42 x 12 maanden : 365 dagen x 174). De rechtbank is voorts van oordeel dat de tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud in mindering dienen te worden gebracht op voornoemd schadebedrag. De rechtbank stelt deze kosten vast - ex aequo et bono - op een bedrag van € 15,= per dag, derhalve in totaal een bedrag van € 2.610,= (174 nachten x € 15,=). Ter zake van de gevorderde materiële schade komt naar het oordeel van de rechtbank derhalve een bedrag van in totaal € 3.627,80 (€ 6.237,80 -/- € 2.610,=) voor vergoeding in aanmerking.
De door verzoeker verzochte vergoeding voor de overige posten - de kosten die betrekking hebben op de verhuizing van verzoeker, de wijziging van zijn voornaam en de schade die verzoeker heeft geleden ter zake de zoekgeraakte goederen tijdens de detentie - kunnen op grond van artikel 89 Sv niet voor toewijzing in aanmerking komen, nu deze kosten in een te ver verwijderd verband staan van het in casu toegepaste dwangmiddel van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Of en tot welke hoogte deze beweerdelijke schadeposten voor vergoeding door de overheid in aanmerking komen, kan slechts langs civielrechtelijke weg komen vast te staan.
Hieruit volgt dat een bedrag van in totaal € 40.977,80 (€ 37.350,= + € 3.627,80) voor vergoeding in aanmerking komt.
Beslissing.
De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 40.977,80 (zegge: VEERTIGDUIZENDNEGENHONDERDZEVENENZEVENTIG EURO EN TACHTIG CENT) en wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven te 's-Gravenhage door mrs. De Boer, voorzitter, Van Belzen en Van de Kar, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. De Vroom en Dingley, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2006.
Mrs. Van Belzen en Van de Kar zijn buiten staat deze beschikking te ondertekenen.
- 3 -