Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4471

Datum uitspraak2006-11-29
Datum gepubliceerd2006-12-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/3380
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor de duur van 3 maanden in de winterperiode 2006/2007 voor een kind dat in die periode met zijn ouders naar Australie gaat.
Verblijf aldaar gelijkgesteld met vakantie en de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 11 aanhef en onder g van de Leerplichtwet wegens andere gewichtige redenen ziet niet op vakantie.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/3380 Uitspraak van de rechtbank van 29 november 2006 inzake [eisers], te [woonplaats], eisers, tegen het Regionaal Bureau Leerplichtzaken, verweerder, gemachtigden M.G.M. Vorstenbosch en W.G.M. van Wanrooij. Procesverloop Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft verweerder het verzoek van eisers om vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in artikel 11 van de Leerplichtwet 1969 (hierna: de Leerplichtwet) voor hun zoon [zoon], geboren op [...] 2000, voor de duur van 3 maanden in de periode van november 2006 tot en met februari 2007 afgewezen. Bij brief van 11 oktober 2005 hebben eisers tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Bij brief van 24 juli 2006 hebben eisers beroep ingesteld. Het beroep is behandeld ter zitting van 24 november 2006, waar eisers en de gemachtigden van verweerder zijn verschenen. Overwegingen 1. De rechtbank is bij haar oordeelsvorming uitgegaan van de navolgende feiten. 2. Eisers hebben verweerder op 14 augustus 2005 om ontheffing van de leerplicht voor hun zoon [zoon] gevraagd omdat zij met hem en hun andere zoon in de winter van 2006/2007, als [zoon] in groep 2 zit, een reis van 3 maanden willen maken. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat niet voldaan is aan de vrijstellingsgronden van de Leerplichtwet 1969. In bezwaar en beroep hebben eisers aangegeven dat zij de reis willen maken ter oriëntatie op een mogelijke emigratie. 3. Het wettelijk kader is als volgt. 4. In artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet, gelezen in samenhang met artikel 2 van deze wet, is bepaald, voor zover hier van belang, dat degene die het gezag over een minderjarige uitoefent en degene die zich met de feitelijke verzorging van een minderjarige heeft belast, zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat de jongere de school waarop hij is ingeschreven geregeld bezoekt, indien de jongere door andere (dan de eerder in dit artikel genoemde) gewichtige omstandigheden verhinderd is de school te bezoeken. 5. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Leerplichtwet kan - voor zover hier van belang - een beroep op vrijstelling wegens andere gewichtige omstandigheden bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, ten aanzien van een leerplichtige jongere slechts worden gedaan, indien het hoofd van de school verlof heeft verleend, dat de jongere de school tijdelijk niet bezoekt. Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Leerplichtwet kan het hoofd ten aanzien van dezelfde jongere wegens de in het eerste lid bedoelde omstandigheden voor ten hoogste tien dagen per schooljaar verlof als bedoeld in dat lid verlenen. Indien het verlof ten aanzien van dezelfde jongere wordt gevraagd voor meer dan tien dagen per schooljaar, besluit de ambtenaar van de woongemeente van de jongere, het hoofd gehoord. 6. Uit het feit dat bij een aanvraag voor meer dan tien dagen extra verlof de beslissingsbevoegdheid aan het hoofd van de school wordt onttrokken en in handen van de leerplichtambtenaar wordt gelegd, kan worden afgeleid dat bij de belangenafweging door de leerplichtambtenaar ook andere belangen worden betrokken dan bij de beoordeling door het hoofd. Waar in de afweging van het hoofd vooral de belangen van de school en van de leerling een rol spelen, zullen in de beoordeling van de leerplichtambtenaar tevens de algemene onderwijskundige belangen worden betrokken. 7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat van “andere gewichtige omstandigheden” geen sprake is. De rechtbank wijst er dienaangaande in de eerste plaats op dat het hier aan de orde zijnde artikel 11, aanhef, en onder g, van de Leerplichtwet, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming ervan, restrictief dient te worden toegepast en dat bij het begrip “andere gewichtige omstandigheden” met name moet worden gedacht aan buiten de wil van de leerplichtige minderjarige en zijn ouders gelegen omstandigheden. Het artikel ziet niet op vrijstelling, verband houdende met vakantiedoeleinden. De reis die eisers met hun kinderen willen maken, moet naar het oordeel van de rechtbank op één lijn gesteld worden met vakantie. Dat eisers zich willen oriënteren op een mogelijke emigratie maakt het vorenstaande niet anders. De omstandigheid dat [zoon] langer dan sommige andere kinderen in groep 2 zal verblijven, is een rechtstreeks gevolg van de in de Leerplichtwet neergelegde leerplicht vanaf de eerste schooldag in de maand na die waarin een kind 5 jaar wordt en brengt niet met zich dat verweerders besluit om geen toepassing te geven aan de vrijstellingsmogelijkheid geen stand kan houden. Niet valt in te zien dat van eisers niet gevergd zou mogen worden dat zij in de zomerperiode met hun kinderen op reis gaan en die reis dan beperken tot de duur van de reguliere vakantie. 8. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerders besluit van 13 juni 2006 in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond. In verband hiermee bestaat geen aanleiding één der partijen in de proceskosten te veroordelen of verweerder op te dragen het door eisers gestorte griffierecht te vergoeden. 9. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J.W. Brunt als rechter in tegenwoordigheid van M.L. van Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: