Jurisprudentie
AZ4076
Datum uitspraak2006-11-24
Datum gepubliceerd2006-12-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001676-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-12-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001676-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uitleg begrip "voorhanden hebben" in de zin van artikel 5 Wet op de accijns.
Verdachte heeft samen met een ander drie ladingen wodka aangekocht. In totaal betrof het hier een hoeveelheid van 48.416 liter wodka.
Deze accijnsgoederen hebben verdachte en zijn mededader buiten de (belasting-) heffing voorhanden gehad.
Uitspraak
Parketnummer: 20-001676-06
Uitspraak : 24 november 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
29 september 2004 in de strafzaak met parketnummer 02-004661-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1961,
thans verblijvende in het [HvB].
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen d.d.
17 oktober 2006 en 10 november 2006 in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof opnieuw rechtdoende verdachte terzake het onder 1 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) maanden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 maart 2001 tot en met 6 april 2001 te Middelharnis en/of Sprang-Capelle, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5 lid 1 van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoed(eren), namelijk alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van genoemde wet (te weten 16.068 liter wodka van het merk Rushmore en/of 16.200 liter wodka van het merk Rushmore en/of 16.248 liter wodka van het merk Rushmore, althans ongeveer in totaal 48.000 liter wodka van het merk Rushmore) voorhanden heeft/hebben gehad welke niet overeenkomstig de bepalingen inzake de Wet op de Accijns in de (belasting)heffing is/zijn betrokken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Nu de tenlastelegging is toegesneden op alcoholhoudende producten, niet zijnde bier of wijn, leest het hof de verwijzing naar "artikel 1 lid 1 onder f" verbeterd in die zin dat kennelijk bedoeld is "artikel 1 lid 1 onder d". De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 maart 2001 tot en met 6 april 2001 te Middelharnis en/of Sprang-Capelle, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander in strijd met het verbod van artikel 5 lid 1 van de Wet op de accijns, opzettelijk hoeveelheden accijnsgoederen, namelijk alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van genoemde wet, te weten 16.068 liter wodka van het merk Rushmore en 16.200 liter wodka van het merk Rushmore en 16.248 liter wodka van het merk Rushmore, voorhanden heeft gehad welke niet overeenkomstig de bepalingen inzake de Wet op de Accijns in de belastingheffing zijn betrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - op gronden als verwoord in zijn pleidooi - aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring voor het "voorhanden hebben" van de ten laste gelegde accijnsgoederen te komen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onder meer het volgende gebleken:
- Getuige [getuige] is hoofd van de afdeling [bedrijf 1] te Middelharnis, welk bedrijf een onderdeel is van de distilleerderij [bedrijf 2] te Schiedam;
- Op 9 januari 2001 heeft [getuige] telefonisch contact gehad met [betrokkene 1] over de levering van flessen Rushmore vodka;
- [getuige] heeft in verband hiermee in 2001 driemaal een ontmoeting gehad met [verdachte], die zich presenteerde als vertegenwoordiger van het bedrijf [bedrijf 3] uit Spanje;
- Bij de derde ontmoeting met [getuige] werd [verdachte] vergezeld door [medeverdachte], welke zich voorstelde als zakenpartner van [verdachte];
- [getuige] heeft voor 2001 al eerder zakelijk contact gehad met het duo [verdachte] en [medeverdachte], welke toen contactpersonen waren voor een bedrijf genaamd [bedrijf 4];
- [getuige] heeft bij een fotoconfrontatie de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] herkend als de "[verdachte]" en "[medeverdachte]" waarover hij spreekt in zijn verklaringen;
- De bestellingen werden gedaan op naam van het bedrijf [bedrijf 3], gevestigd te [vestigingsplaats];
- [bedrijf 2] heeft zich vergewist dat [bedrijf 3] accijnsgoederen onder opschorting kan ontvangen (bijlage 30-32)
- Het betreft uiteindelijk drie zendingen die door [bedrijf 2] zijn verkocht en geleverd;
- Zending 1 betreft 16.068 liter vodka 40%, merk Rushmore, ordernummer 138077, ten bedrage van fl. 25.548,12 d.d. 8 maart 2001;
- Zending 2 betreft 16.200 liter vodka 40%, merk Rushmore, ordernummer 138622, ten bedrage van fl. 25758,00 d.d. 29 maart 2001;
- Zending 3 betreft16.248 liter vodka 40%, merk Rushmore, ordernummer 138887 ten bedrage van fl. 25834,32 d.d. 30 maart 2001;
- [bedrijf 2] heeft daarbij telkens Administratieve Geleide Documenten (hierna te noemen: AGD's) opgemaakt met als plaats van bestemming: [bedrijf 3] te Spanje;
- Zending 1 is op 8 maart 2001 is afgehaald bij [bedrijf 1] te Middelharnis;
- De zendingen 2 en 3 zijn door transporteur [bedrijf 5] (hierna te noemen: de transporteur) op respectievelijk 28 maart 2001 en 30 maart 2001 opgehaald bij [bedrijf 1] te Middelharnis en naar Sprang-Capelle overgebracht alwaar ze op het bedrijfsterrein van de transporteur zijn gestald;
- [verdachte] heeft de oorspronkelijke AGD's van de zendingen 2 en 3 van de transporteur gekregen en heeft deze (doen) vervangen door andere AGD's en CMR-vrachtbrieven;
- Bij de stukken bevindt zich met betrekking tot zending 3 een CMR inhoudende als naam van de verzender [bedrijf 6] "for [bedrijf 8] sao paulo brasil" en als plaats van verzending Mechelen;
- Als geadresseerde staat op dat stuk vermeld [bedrijf 7] Zweden (bijlage D/013);
- Zowel zending 3 als zending 2 zijn door[betrokkene 2], een chauffeur van de transporteur naar Zweden vervoerd in de periode eind maart, begin april 2001;
- [betrokkene 2] is - terwijl hij één van deze zendingen transporteerde - op 9 april 2001 in Zweden door de autoriteiten aangehouden omdat hij "in strijd met de invoerregulatie ongeveer 17.000 liter sterke drank naar Zweden heeft ingevoerd" (bijlage 1 behorende bij AH/01);
- Bij hem werd onder meer aangetroffen een bescheid waarin staat vermeld dat de lading is bestemd voor [bedrijf 3] Spanje;
- [getuige] heeft op 17 mei 2001 contact gehad met [verdachte] én [medeverdachte] waarbij zij hem hebben verzekerd dat de dat de documenten met betrekking tot de aanzuivering nog zouden worden toegestuurd;
- [verdachte] heeft op 28 mei 2001 AGD's ter zuivering aan [bedrijf 1]gezonden met betrekking tot de drie zendingen vodka op welke AGD's in het Spaans gestelde stempels zijn geplaatst (bijlage D/015)
- De Spaanse autoriteiten hebben medegedeeld dat de op de AGD's vermelde accijnsgoederen, in tegenstelling tot de vermeldingen op de AGD's, niet in het belastingentrepot van [bedrijf 3] zijn aangekomen;
- De Spaanse autoriteiten hebben tevens medegedeeld dat de afdrukken van de douanestempels en de aantekeningen op de achterzijde van de drie AGD's vals zijn.
Voorts is ter terechtzitting onder meer het volgende gebleken.
- [getuige] heeft verklaard dat de zendingen 1 en 2 zijn betaald, doch de derde zending niet;
- In het dossier bevindt zich een stuk van de ABN-AMRO met betrekking tot een kasstorting d.d. 6 april 2001 ten bedrage van fl. 25.758,00 "ref [bedrijf 3]", ten gunste van [bedrijf 1] Middelharnis gedaan door "[medeverdachte]", welke kasstorting heeft plaatsgevonden bij een kantoor van de ABN-AMRO gevestigd aan de Antwerpsestraat te Putte;
- In het dossier bevindt zich een stuk van de ABN-AMRO met betrekking tot een kasstorting op 19 maart 2001 ten bedrage van fl. 25.548,12, ordernr. 138077, ten gunste van [bedrijf 1] Middelharnis gedaan door "[bedrijf 3] Espana, welke kasstorting heeft plaatsgevonden bij een kantoor van de ABN-AMRO gevestigd aan de Antwerpsestraat te Putte;
- de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] de loopjongen van [medeverdachte] is.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien en tevens het bovenstaande in aanmerking nemend, staat naar het oordeel van het hof niet alleen vast dat [verdachte] de bewezenverklaarde hoeveelheden accijnsgoederen voorhanden had, terwijl deze niet overeenkomstig de bepalingen inzake de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken maar dat dit evenzeer geldt voor [medeverdachte] nu er tussen [verdachte] en [medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben bij [bedrijf 2]/[bedrijf 1] een drietal partijen wodka besteld.
Zij hebben het doen voorkomen alsof de partijen - onder opschorting van de accijns - naar Spanje zouden worden vervoerd naar [bedrijf 3], terwijl in ieder geval de zendingen 2 en 3 in werkelijkheid naar Zweden zijn vervoerd.
Ten aanzien van alle drie de AGD's die door [verdachte] ter zuivering van de drie zendingen aan [bedrijf 1] zijn verzonden staat vast dat deze valselijk zijn opgemaakt: de 3 zendingen wodka zijn nimmer aangekomen bij [bedrijf 3] en ook de geplaatste douanestempels blijken vals. Ook zending 1 is dus niet bij [bedrijf 3] aangekomen.
Naar het oordeel van het hof hebben verdachte en zijn medeverdachte met hun hiervoor geschetste en uit de bewijsmiddelen blijkende handelwijze beoogd te verhullen dat de drie partijen wodka in werkelijkheid naar een andere bestemming zijn vervoerd.
Het hof schuift derhalve de verklaring van [verdachte] dat (een deel van) de wodka door [bedrijf 3] is doorverkocht en dat conform de wensen van de - uiteindelijke - nieuwe eigenaar de wodka - naar het hof begrijpt beweerdelijk met inachtneming van de daarvoor geldende regels - legaal is vervoerd naar Zweden, als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Het hof betrekt hierbij tevens dat de Zweedse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat er naar Zweeds maatstaven sprake was van "smokkel.
Het "doorverkopen" en verstrekken van een andere AGD namens[bedrijf 8] waarin als plaats van verzending Mechelen en als eindbestemming Zweden was opgenomen maakt naar het oordeel van het hof deel uit van het samenstel van handelingen om te verhullen dat de wodka, terwijl de daarvoor verschuldigde accijns niet was voldaan, niet conform de wettelijke regels naar een andere bestemming werd vervoerd.
Dat het bedrijf [bedrijf 8] te Brazilië volgens [betrokkene 1] een bedrijf van [verdachte] is, geeft steun aan voormeld oordeel.
De Wet op de accijns en de daarbij behorende regelgeving kent een strikt stelsel van regels met betrekking tot de verschuldigheid van accijns en de mogelijkheden - zonder dat dit als uitslag wordt aangemerkt - accijnsgoederen te vervoeren van een accijnsgoederenplaats naar een andere accijnsgoederenplaats of een belastingentrepot.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben met de hiervoor weergegeven wijze van handelen in strijd met dit stelsel gehandeld.
Al het vorenoverwogene in aanmerking genomen hadden naar het oordeel van het Hof de verdachte en zijn mededader de wodka voorhanden zoals bedoeld in art. 5 eerste lid onder b Wet op de accijns en wisten zij ook dat die wodka niet in de heffing betrokken was.
Deze conclusie geldt ook ten aanzien van de eerste zending en wordt mede gebaseerd op de sterk op elkaar lijkende feiten en omstandigheden met betrekking tot de eerste zending enerzijds en de zendingen 2 en 3 anderzijds.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de accijns, juncto artikel 97 van de Wet op de accijns, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In het bijzonder heeft het hof bij de op te leggen straf acht geslagen op het navolgende.
Verdachte heeft samen met een ander in de maanden maart 2001 en april 2001 drie ladingen wodka bij [bedrijf 2] aangekocht. In totaal betrof het hier een hoeveelheid van 48.416 liter wodka. Deze accijnsgoederen hebben verdachte en zijn mededader buiten de (belasting-) heffing voorhanden gehad.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte, door opzettelijk de accijnsgoederen voorhanden te hebben, zich onrechtmatig heeft bevoordeeld ten opzichte van fiscus (in Nederland en het buitenland). Het dossier houdt in dat de in Nederland verschuldigde accijns van de drie genoemde zendingen € 291.929 beloopt. Ten aanzien van de zendingen 2 en 3 is becijferd dat de in Zweden verschuldigde accijns
€ 1.141.532 beloopt (proces-verbaal gefisnr. 22100, code nr. 1/OPV, pagina's 43 en 44).
Daarnaast heeft verdachte ernstig financieel nadeel bezorgd de leverancier van de wodka,
[bedrijf 2]
Naar het oordeel van het hof kan - mede gelet op het professionele karakter van de accijnsfraude - niet worden volstaan met een straf als gevorderd door de advocaat-generaal. Hierbij is tevens rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met het gegeven dat het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken.
Alles afwegende kan naar het oordeel van het hof op grond van het vorenstaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Ambtshalve overweegt het hof dat niet binnen een jaar na de uitspraak in eerste aanleg de mededeling uitspraak is betekend. Eerst op 9 april 2006 is die mededeling aan verdachte betekend. Niet blijkt dat in de tussengelegen tijd gecontroleerd is of verdachte - die ten tijde van het vonnis niet in de Gemeentelijke Basisadministratie was ingeschreven, terwijl van hem ook geen ander adres bekend was - zich inmiddels had ingeschreven.
Vorenstaande leidt evenwel niet tot het oordeel dat er sprake is van een schending van het recht op een berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, in aanmerking genomen dat de mededeling uitspraak nog binnen twee jaar na het vonnis is gedaan, terwijl voorts de zaak reeds ter terechtzitting van 10 november 2006 voor de eerste maal door het hof is behandeld en het hof op 24 november 2006 uitspraak zal doen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 24 november 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 7 - 20-001676-06