Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3681

Datum uitspraak2005-07-13
Datum gepubliceerd2006-12-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers70075/HA ZA 03-1036
Statusgepubliceerd


Indicatie

vermogensrecht/ verdeling gemeenschap/ erfrecht


Uitspraak

VONNIS RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht zaak- en rolnummer: 70075/HA ZA 03-1036 datum: 13 juli 2005 (bij vervroeging) Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken in de zaak van: [eiser], wonende te Zwaagdijk, gemeente Wervershoof EISER IN CONVENTIE bij dagvaardingen van 17 november2003; VERWEERDER IN RECONVENTIE VERWEERDER IN HET INCIDENT procureur mr. H.R.M. Jenné advocaat mr. G. de Hoogd te Purmerend tegen: 6. [gedaagde sub 6], bij dagvaarding aangeduid als Mietje Catharina Wiering, wonende te Zwaagdijk-Oost, gemeente Wervershoof, 7. [gedaagde sub 7], wonende te West-Beemster, gemeente Beemster, en 9. [gedaagde sub 9], wonende te Wogmeer, GEDAAGDEN IN CONVENTIE EISERESSEN IN RECONVENTIE EISERESSEN IN HET INCIDENT procureur mr. G.J.S. Brusche advocaat mr. P.F.P. Nabben te Haarlem Verweerder in reconventie zal verder worden genoemd "[eiser]" en eiseressen in reconventie zullen gezamenlijk worden aangeduid als "[gedaagden]". 1. HET VERLOOP VAN HET GEDING In de hoofdzaak en in het incident 1.1. Voor het verloop van de procedure tot 16 februari 2005 verwijst de rechtbank naar het tussen partijen gewezen en op die datum uitgesproken vonnis. 1.2. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 20juni 2005 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd. 1.3 Ter rolle van 29 juni 2005 hebben [gedaagden] een akte vermindering eis genomen. De inhoud van alle bovengenoemde stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. 2. HET GESCHIL In de hoofdzaak en in het incident: 2.1 In de procedure in conventie is op 16 februari 2005 een eindvonnis gewezen. In de reconventionele procedure is op die datum met betrekking tot de zaak van [naam zus gedaagden] en de erven van [naam broer gedaagden] eveneens een eindvonnis gewezen. Wat betreft de zaak van [gedaagden] is gedeeltelijk eindvonnis gewezen en met het oog op enkele resterende geschilpunten een verschijning van partijen gelast. In het vonnis van 16 februari 2005 zijn die geschilpunten, ten aanzien van de in rechtsoverweging 8 onder b) en c) weergegeven vorderingen, aangeduid als het perceel M215 respectievelijk het melkquotum. 2.2 Bij akte vermindering eis hebben [gedaagden] hun vordering ten aanzien van het perceel M 215-de vordering sub b) - niet langer gehandhaafd, zodat het gevorderde in zoverre voor afwijzing gereed ligt. Wat betreft de vordering sub d) heeft de rechtbank in meergenoemd vonnis van 16 februari 2005 overwogen, dat dit onderdeel dient te worden afgewezen. De rechtbank blijft bij die eindbeslissing. De vordering sub a) is in meergenoemd vonnis reeds toegewezen. Te beslissen resteert het geschilpunt over het melkquotum, het gevorderde sub c). 3. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL In de hoofdzaak en in het incident: 3.1 Bij incidenteel vonnis van 19 mei 2004 heeft de rechtbank toegewezen de provisionele vordering van [gedaagden] tot het verstrekken van afschriften van de betalingsbewijzen, een overeenkomst of andere documenten waaruit blijkt voor welk bedrag [eiser] het melkquotum heeft verkocht dat verbonden is aan het blijkens de pachtovereenkomst van 18 februari 1974 aan hem verpachte land. 3.2 Bij akte van 15 september 2004 alsmede bij gelegenheid van de pleidooien hebben [gedaagden] onweersproken gesteld, dat [eiser] eerst na betekening van dit vonnis een reactie heeft gegeven, inhoudende dat het aanwezig geweest zijnde melkquotum niet rustte op het in het geding zijnde land. Nadere inlichtingen, laat staan bescheiden, zijn niet verschaft. 3.3 Bij vonnis van 16 februari 2005 heeft de rechtbank [eiser] de kans geboden om alsnog de verlangde informatie te verschaffen. De Rechtbank heeft daartoe een comparitie van partijen gelast teneinde [eiser] een toelichting, onderbouwd met bescheiden, te doen verstrekken met betrekking tot het verweer dat hem weliswaar een melkquotum was toegekend, doch dat dit niet rustte op de destijds tot de nalatenschap behorende weilanden. Tevens werd bepaald dat [eiser] de gegevens diende te verstrekken welke bij de Centrale Organisatie Superheffing (COS) van het produktschap zuivel ter zake van liet melkquotum worden bijgehouden. 3.4 Ter comparitie van 20 juni 2005 is [eiser] zonder opgave van een valide reden niet verschenen. Bescheiden zijn niet overgelegd. Bij monde van zijn advocaat heeft [eiser] laten weten dat geen informatie over het melkquotum opgevraagd dan wel beschikbaar is. Wel is tegenbewijs aangeboden door middel van het alsnog opvragen van gegevens bij de COS voorgeval de rechtbank bij deze stand van zaken voorshands het bewijs geleverd acht van de gestelde toerekenbare tekortkoming en de daardoor geleden schade. 3.5 De rechtbank stelt voorop, dat het aan [gedaagden] is om voldoende gemotiveerd te stellen en, ingeval van betwisting te bewijzen, dat door wanprestatie van [eiser] als pachter schade is geleden. Nu de daartoe benodigde ontsluiting van gegevens tot het domein van [eiser] behoort, dient deze hiertoe echter een kapstok te leveren. Tussen partijen staat immers vast, dat de in het geding zijnde weilanden sinds 25 december 1973 door [eiser] zijn gepacht, terwijl het gegeven dat deze percelen indertijd als grasland werden gebruikt een stevig aanknopingspunt vormt voor de juistheid van de stelling dat destijds melkquotum samenhing met deze aan de melkproduktie dienstbare gronden. [gedaagden] hebben gesteld, dat het ervoor moet worden gehouden dat het melkquotum door [eiser] in 1986 is verkocht voor f. 200.000,-. Zij hebben daaraan - onweersproken - toegevoegd dat zij geen gegevens hierover van de COS hebben kunnen verkrijgen, aangezien het melkquotum op naam van de gebruiker wordt geregistreerd en slechts aan deze informatie wordt verstrekt. [eiser] heeft niet voldaan aan zijn verplichting uit hoofde van het incidenteel vonnis van 19 mei 2004. Bij de verschijning van partijen, bevolen bij vonnis van 16 februari 2005, is hij niet verschenen. Hij heeft de verlangde bescheiden niet geleverd en de gevraagde informatie niet verschaft. Bij monde van zijn advocaat heeft hij laten weten geen herinnering meer te hebben aan verkoop van op zijn naam geregistreerd quotum. De rechtbank trekt uit het niet verschijnen van [eiser] ter comparitie de gevolgtrekking, dat [eiser] weigert om de inlichtingen te verstrekken waartoe hij gehouden is. Hij is reeds op grond van artikel 21 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering gehouden om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, maar dit klemt te meer in verband met de bij vonnis van 16 februari 2005 uitdrukkelijk daartoe geboden gelegenheid. Door deze proceshouding, in het licht van de hierboven omschreven ontwikkeling van het partijdebat, acht de rechtbank de aanvankelijk als voldoende gemotiveerd aangemerkte betwisting thans onvoldoende gemotiveerd, zodat het verweer van [eiser] op die grond terzijde zal worden gesteld. 3.6 De rechtbank voegt hieraan toe dat ook overigens - in het geval van voldoende gemotiveerde betwisting - geen grond bestaat om [eiser] tot dit tegenbewijs toe te laten, nu hij immers zonder deugdelijke redengeving heeft nagelaten te voldoen aan zijn bijzondere exhibitieplicht als bepaald bij vonnis van 19 mei 2004. Het thans gedane aanbod om tot tegenbewijs alsnog in het geding te brengen de bij de COS op te vragen gegevens gaat er aan voorbij, dat het hier gaat om dezelfde hierboven genoemde - gegevens waarvan [gedaagden] reeds op 17 maart 2004 op basis van artikel 843a Rv verstrekking in afschrift hebben gevorderd. Nu aan het bevel overeenkomstig deze toegewezen vordering niet is voldaan, zou het strijdig zijn met de in acht te nemen goede procesorde om deze procedure te vertragen teneinde [eiser] in staat te stellen alsnog te doen hetgeen hij sedert 17 maart 2004 nalaat te doen. 3.7 Gelet op het voorgaande houdt de rechtbank het voor vaststaand, dat [eiser] als pachter toerekenbaar tekortgeschoten is door het met de weilanden van de nalatenschap samenhangende melkquotum zonder toestemming van [gedaagden] als erven te verkopen voor een bedrag van f. 200.000,-. [eiser] is gehouden de tengevolge hiervan geleden schade te voldoen. 3.8 De schade beloopt voor de erven een bedrag van f. 200,000,- ofwel Euro 90,756,04. [eiser] heeft immers niet weersproken de primaire stelling van [gedaagden], inhoudende dat de schade gelijk is aan het bedrag dat de (tien) erven zouden hebben ontvangen indien, de verkoop van het melkquotum weggedacht, de eigendom en het pachtrecht in dezelfde hand waren gekomen bij gelegenheid van de verdeling van de nalatenschap ingeval van nakoming door [eiser] van zijn verplichting uit hoofde van het vonnis van deze rechtbank van 28 februari 2002. De toewijsbare hoofdsom bedraagt voor elk van [gedaagden] Euro 9.075,60. De nevenvordering aan wettelijke rente is eveneens als zijnde onbestreden toewijsbaar, maar niet vanaf de gevorderde datum zijnde 1 januari 1987. Immers, niet is gesteld of gebleken dat sprake is van verzuim vanaf een eerdere datum dan het instellen van de vordering in rechte. Ook over deze schadepost zal de rente worden toegewezen vanaf 17 maart 2004. Slotsom 3.9 De vordering sub a) is reeds op 16 februari 2005 toegewezen. De vorderingen sub b) en sub d) zullen worden afgewezen. De vordering sub c) zal worden toegewezen in die zin, dat [eiser] aan elk van [gedaagden] zal dienen te voldoen een bedrag van Euro 9.075,60, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2004. [eiser] is te beschouwen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking, dat niet alleen ten aanzien van het melkquotum maar evenzeer ten aanzien van het perceel M 215 het debat in de procedure heeft moeten voortduren door de weigering van [eiser] om opening van zaken te geven zoals rechtens vereist. [eiser] zal dan ook worden verwezen in de kosten van de procedure, die van het incident daaronder begrepen. 4. DE BESLISSING De Rechtbank: In de hoofdzaak en in het incident: Veroordeelt [eiser] tot betaling aan ieder (derhalve drie maal) van [gedaagden] van een bedrag van Euro 9.075,60 (NEGENDUIZEND VIJFENZEVENTIG EURO EN ZESTIG CENT), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 maart 2004; Verwijst [eiser] in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] begroot op nihil aan verschotten en Euro 2.011,50 aan salaris van de procureur. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd. Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. P.H.B. Littooy en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 juli 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.