Jurisprudentie
AZ3617
Datum uitspraak2006-10-27
Datum gepubliceerd2006-12-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200270106
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-12-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200270106
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Beroep op psychische overmacht wegens een acute dissociatieve reactie is verworpen. Het door de raadsman veronderstelde bestaan van een dissociatieve toestand bij de verdachte tijdens het bewezenverklaarde is - blijkens de uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapportages - niet aannemelijk geworden. Beroep op noodweerexces eveneens verworpen. Niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes of eens anders lijf, dan wel een dreigend gevaar daarvoor, nu de verdachte zich toen het latere slachtoffer bij zijn huis aanbelde en hem sommeerde naar hem toe te komen, op de galerij van zijn flatwoning bevond, terwijl het latere slachtoffer op dat moment beneden voor de flat stond. Desondanks heeft de verdachte zelf de confrontatie met het latere slachtoffer gezocht door met een pistool naar beneden te gaan en hem daarmee neer te schieten.
Uitspraak
Rolnummer: 22-002701-06
Parketnummer: 10-611203-05
Datum uitspraak: 27 oktober 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 24 april 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1965,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond - Huis van Bewaring De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
13 oktober 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde en terzake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht, nu er bij hem tijdens het neerschieten van het slachtoffer sprake was van een acute dissociatieve reactie. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. In beide gevallen dient de verdachte volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een uitwendige drang waartegen het bieden van weerstand (voor een normaal persoon) redelijkerwijs niet is te vergen, waarbij de reactie op genoemde drang dient te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof meent dat het door de raadsman veronderstelde bestaan van een dissociatieve toestand bij de verdachte tijdens het bewezenverklaarde niet aannemelijk is geworden. Zowel uit de psychologische rapportage (d.d. 7 maart 2006, opgesteld en ondertekend door drs. J.J. van der Weele), als de psychiatrische rapportage (d.d. 5 februari 2006, opgesteld en ondertekend door dr. B.A. Blansjaar) komt naar voren dat er bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor dissociatie en dat hij volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat genoemde deskundigen onvoldoende zijn ingegaan op de mogelijkheid van dissociatie, doch het hof is van oordeel dat de raadsman die stelling onvoldoende heeft onderbouwd, nu hij niet nader heeft aangegeven op welk(e) punt(en) de deskundigen in hun onderzoek - methodisch dan wel oordeelkundig - zouden zijn tekortgeschoten. Het hof is voorts van oordeel dat de veronderstelde dissociatieve toestand zich slecht verdraagt met de diverse door de verdachte afgelegde gedetailleerde verklaringen over de gebeurtenissen vóór, tijdens en na het fatale schot op het slachtoffer, in welke verklaringen bovendien geen gedeelten worden gemist. De verdachte herinnert zich (blijkens zijn verklaringen d.d. 7 en 8 oktober 2005, derhalve zeer kort na het bewezenverklaarde) dat hij naar beneden is gegaan, dat hij het pistool heeft doorgeladen, dat hij dat pistool heeft getrokken en één keer gericht op het hoofd van het slachtoffer heeft geschoten, dat het slachtoffer vervolgens op de grond viel, dat hij na het schot het magazijn uit het pistool heeft gehaald en het op veilig heeft gezet en dat hij vervolgens naar het slachtoffer heeft gekeken en hem daarbij nog de woorden 'je hebt het verdiend' heeft toegevoegd. Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve op grond van het vorenstaande verworpen. Ook het bij pleidooi herhaalde verzoek van de raadsman om nieuwe deskundigen te benoemen, wordt op grond van het vorenstaande afgewezen.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar 's hofs oordeel ook niet aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes of eens anders lijf, dan wel een dreigend gevaar daarvoor, nu de verdachte zich toen het latere slachtoffer bij zijn huis aanbelde en hem sommeerde naar hem toe te komen, op de galerij van zijn flatwoning bevond, terwijl het latere slachtoffer op dat moment beneden voor de flat stond. Desondanks heeft de verdachte zelf de confrontatie met het latere slachtoffer gezocht door met een pistool naar beneden te gaan en hem daarmee neer te schieten. De verdachte kan zich dus niet met vrucht beroepen op noodweerexces, zodat het verweer wordt verworpen.
De verdachte is derhalve, nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid uitsluit, strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het impliciet primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Hij heeft zijn broer willen helpen door van hem een geldschuld die hij had bij het latere slachtoffer over te nemen. Laatstgenoemde heeft vervolgens regelmatig contact met de verdachte gezocht met het doel hem tot betaling te bewegen, waarbij de druk steeds werd opgevoerd. Zo is het latere slachtoffer op enig moment naar de woning van de verdachte gegaan en heeft hij hem en zijn gezin bedreigd, de verdachte geslagen en getrapt en hem - door zich grievend over zijn vrouw uit te laten - vernederd. Enkele weken daarna is het latere slachtoffer wederom naar de woning van de verdachte gegaan, heeft hij bij hem aangebeld en hem gesommeerd naar beneden te komen. De verdachte heeft toen zijn pistool gepakt en is naar het latere slachtoffer toe gegaan. In de lift onderweg naar beneden heeft de verdachte zijn pistool doorgeladen. Toen - volgens de verdachte - het latere slachtoffer de verdachte in het gesprek tussen beiden wederom beledigde en bedreigde, was hij het zat. Hij heeft vervolgens op korte afstand op het hoofd van het slachtoffer - net onder diens kin - geschoten, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
Door de moord is aan het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan zijn nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zeker nu de verdachte er niet voor is teruggeschrokken het delict te plegen op klaarlichte dag in een woonwijk, waar zich willekeurige omstanders en omwonenden - onder wie kinderen - bevonden. Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan door het opleggen van een lange gevangenisstraf.
Bij de strafoplegging houdt het hof evenwel in verzachtende zin rekening met de omstandigheid dat het gezin van de verdachte door het slachtoffer werd bedreigd. Voorts houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 september 2006, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van de na te noemen lange duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft mr. G. Szegedi zich in zijn hoedanigheid van gemachtigde van [benadeelde partij] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 6.424,39.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 3.850,-- (begrafeniskosten), alsmede tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door noch namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 3.850,00 (begrafeniskosten) materiële schade is geleden. Deze schade is het rechtstreekse gevolg van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Voor het overige (retourtickets Amsterdam - Istanbul) acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Een en ander brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 3.850,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij mr. G. Szegedi in zijn hoedanigheid van gemachtigde van [benadeelde partij] tot een bedrag van EUR 3.850,00 (drieduizend achthonderdvijftig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij, voorzover hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij], p.a. [adres], van een bedrag van EUR 3.850,00 (drieduizend achthonderdvijftig euro), voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van43 (drieënveertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen en
mr. H.W.J. de Groot, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2006.