Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3366

Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/010481-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het niet aannemelijk is geworden dat het met name aan gebrek aan medewerking van de verdachte te wijten is dat hij Nederland niet op legale wijze kan verlaten. Nu klaarblijkelijk noch de verdachte zelf noch de Nederlandse autoriteiten kunnen bewerkstelligen dat de verdachte op legale wijze Nederland verlaat, dient het steeds opnieuw vervolgen van de verdachte terzake van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht geen redelijk strafrechtelijk doel meer. De rechtbank zal mitsdien het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging van de verdachte terzake van het ten laste gelegde.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/010481-04 Datum uitspraak: 1 november 2006 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum verdachte], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, alias: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum verdachte], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 10 juli 2004 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het niet aannemelijk is geworden dat het met name aan gebrek aan medewerking van de verdachte te wijten is dat hij Nederland niet op legale wijze kan verlaten. Nu klaarblijkelijk noch de verdachte zelf noch de Nederlandse autoriteiten kunnen bewerkstelligen dat de verdachte op legale wijze Nederland verlaat, dient het steeds opnieuw vervolgen van de verdachte terzake van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht geen redelijk strafrechtelijk doel meer. De rechtbank zal mitsdien het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging van de verdachte terzake van het ten laste gelegde. DE BESLISSING: De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. J. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2006.