Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2713

Datum uitspraak2006-10-30
Datum gepubliceerd2006-11-27
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/4287 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

gegrond beroep tegen afwijzing langdurigheidstoeslag; bestreden besluit is in strijd met motiveringsvereiste; deelname aan vrijwilligerswerk staat in beginsel niet in de weg aan toekenning van langdurigheidstoeslag.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg.nr. AWB 06/4287 WWB UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 5 september 2005 heeft eiser op grond van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB) een aanvraag om langdurigheidstoeslag ingediend. Bij besluit van 15 november 2005 is de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit is bij brief van 1 december 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 april 2006 is het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb niet gehoord. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 mei 2006 beroep ingesteld. Motivering Beoordeeld dient te worden of verweerder terecht en op goede gronden de ingediende bezwaren ongegrond heeft verklaard. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB (voor zover thans van belang) verleent verweerder op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die: a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm (...); b. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen; c. (...); d. (...). Niet in geschil is het feit dat eiser in de in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB genoemde periode (hierna: de referteperiode), namelijk één dag in maart 2003, ten behoeve van de verkiezingen vrijwilligerswerkzaamheden heeft verricht op het stembureau. Eiser heeft daarvoor een vergoeding van ongeveer € 100,-- ontvangen, welke is verrekend met zijn uitkering. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen inkomsten uit arbeid heeft genoten in de zin van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Voor zijn werkzaamheden op het stembureau heeft hij een onkostenvergoeding van ongeveer € 100,-- ontvangen. Eiser beroept zich daarbij op de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Staatssecretaris) van december 2004 (nr. W&B/URP/04/79237), waarin de Staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat een vergoeding of onkostenvergoeding in het kader van vrijwilligerswerk niet wordt beschouwd als inkomsten uit of in verband met arbeid in de zin van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Eiser voert voorts aan dat de langdurigheidstoeslag is bedoeld voor de categorie personen die langdurig een inkomen op bijstandsniveau ontvangt en door het ontbreken van arbeidsmarktperspectief geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Eiser behoort tot deze categorie nu hij al sinds 1998 werkloos is en momenteel geen uitzicht heeft op werk. Sinds 2000 staat hij onder psychiatrisch(e) (-verpleegkundige) behandeling. Om zich nuttig te maken voor de maatschappij heeft eiser zich destijds als vrijwilliger aangemeld. Verweerder is van oordeel dat er wat betreft de werkzaamheden op het stembureau wel degelijk sprake is van inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. De hoogte en duur van de inkomsten doen niet ter zake voor de beantwoording van de vraag of eiser in aanmerking komt voor langdurigheidstoeslag. Gelet op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 4 juli 2006 (onder andere 05/4005 WWB, JWWB 2006/249) kunnen de hoogte van de inkomsten en de duur van de verrichte arbeid wel degelijk een rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag om langdurigheidstoeslag. De Centrale Raad heeft daarin overwogen dat het feit dat arbeidsmarktperspectief in beginsel aanwezig geacht mag worden als betrokkene in de referteperiode inkomsten uit arbeid heeft ontvangen, niet wegneemt dat er situaties kunnen zijn waarin de onverkorte toepassing van dit criterium niet langer een evenredig middel kan worden geacht om de doelstelling van de regeling inzake de langdurigheidstoeslag te bereiken. Dit is met name het geval indien in de referteperiode sprake is geweest van zeer geringe inkomsten uit arbeid en deze arbeid van zeer geringe duur is geweest. Onder dergelijke omstandigheden kan uit het hebben ontvangen van inkomsten uit arbeid in redelijkheid niet worden afgeleid dat er op de datum dat de referteperiode is verstreken, een reëel perspectief op het verrichten van reguliere arbeid is geweest. De thans van kracht zijnde regeling biedt geen enkele ruimte om met deze en eventuele andere voor de beoordeling van het arbeidsmarktperspectief relevante omstandigheden rekening te houden. Juist tegen die achtergrond heeft de regering een wetsvoorstel tot aanpassing van genoemd artikelonderdeel aanhangig gemaakt bij de Staten-Generaal (Kamerstukken, 2005-2006, 30 484). Dit heeft verweerder miskend. Het bestreden besluit kan wegens strijd met het motiveringsvereiste van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand blijven. Verweerder zal met inachtneming van het bovenstaande een nieuw besluit moeten nemen. Bij het nemen van een nieuw besluit dient verweerder tevens op kenbare wijze te betrekken dat de Staatssecretaris in antwoord op kamervragen heeft aangegeven dat een vergoeding of onkostenvergoeding die in het kader van vrijwilligerswerk wordt verkregen, niet wordt beschouwd als inkomsten uit of in verband met arbeid in de zin van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Een vrijwilligersvergoeding veronderstelt namelijk de aanwezigheid van bepaalde onkosten. Een onkostenvergoeding van ten hoogste € 20,30 per week met een maximum van € 711,-- per jaar wordt niet tot de middelen van belanghebbende gerekend. Voorts heeft de Staatssecretaris opgemerkt dat deelname aan vrijwilligerswerk in beginsel niet in de weg staat aan toekenning van langdurigheidstoeslag, tenzij er sprake is van inkomsten uit of in verband met arbeid dan wel dat verweerder op grond van het ter zake vastgestelde beleid voor die deelname een stimuleringspremie pleegt toe te kennen (Tweede Kamer, 2004-2005, 28 870, nr. 127, p. 6). Het beroep is kennelijk gegrond. Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift) 1 punt wordt toegekend. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit van 5 april 2006; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 38,--, vergoedt; veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322,--, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord. Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. van Rijn.