Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2636

Datum uitspraak2006-11-21
Datum gepubliceerd2006-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/830202-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht niet bewezen, dat verdachte het opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven. Het slachtoffer geeft in haar verklaring aan dat verdachte op een gegeven moment heeft gezegd dat zij moest ophouden anders zou hij doordrukken. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat verdachte geen opzet had mevrouw van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke zin.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1969, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 07 november 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.C.N. Brens-Cats, advocaat te Emmen. De officier van justitie mr. M.S. de With acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * 240 uren werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest; * 6 maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren met bijzondere voorwaarde; * beslissing ten aanzien van de vordering benadeelde partij. 1. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 20 augustus 2006 in de gemeente Coevorden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, - haar meermalen met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, - haar meerdere malen bij de keel heeft gegrepen/vastgepakt en/of meermalen haar keel/luchtpijp met kracht heeft dichtgeknepen/afgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 20 augustus 2006 in de gemeente Coevorden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer], - meerdere malen met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, - meerdere malen in het kruis/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, - meerdere malen bij de keel heeft gegrepen/vastgepakt en/of meerdere malen haar keel/luchtpijp met kracht heeft dichtgeknepen/afgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 20 augustus 2006 in de gemeente Coevorden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), - meerdere malen met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, - meerdere malen in het kruis/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, - meerdere malen bij de keel heeft gegrepen/vastgepakt en/of meerdere malen haar keel/luchtpijp met kracht heeft dichtgeknepen/afgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. 2. VRIJSPRAAK De verdachte dient van het primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht met name niet bewezen, dat verdachte in het primair ten laste gelegde opzet had om het slachtoffer [naam slachtoffer] van het leven te beroven. Het slachtoffer [naam slachtoffer] geeft in haar verklaring aan dat verdachte op een gegeven moment heeft gezegd dat zij moest ophouden anders zou hij doordrukken. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat verdachte geen opzet had mevrouw [naam slachtoffer] van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke zin. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de daarin omschreven handelingen op grond van het dossier niet zonder meer gezegd kan worden dat deze handelingen zwaar lichamelijk letsel zouden opleveren. 3. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. 4. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 20 augustus 2006 in de gemeente Coevorden opzettelijk mishandelend een persoon te weten [naam slachtoffer], - met kracht in het gezicht heeft gestompt en, - bij de keel heeft gegrepen en haar keel met kracht heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. 5. KWALIFICATIE Het met subsidiair bewezen verklaarde levert op: mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. 6. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. 7. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 augustus 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld; De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. Voorts acht de rechtbank passend dat aan verdachte na te melden werkstraf wordt opgelegd. 8. BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij] De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar. 9. SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Met betrekking tot het bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht. Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. 10. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht. 11. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE MAANDEN geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede kan inhouden dat verdachte zich onder behandeling van de AFPN zal stellen dan wel een soortgelijke instelling, met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht. Een taakstraf bestaande uit 180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] van de som van ? 500,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], een bedrag van ? 500,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Münzebrock, voorzitter en mr. H. de Wit en mr. M.R.M. Beaumont, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 november 2006.