
Jurisprudentie
AZ2543
Datum uitspraak2006-11-17
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 06/1138
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 06/1138
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiser is aanvankelijk aangehouden en in verzekering gesteld wegens verdenking van betrokkenheid bij de diamantroof op Schiphol. Enkele maanden later berichtte de officier van justitie hem dat hij verdacht werd van onder meer witwassen. Hij werd toen niet langer verdacht van betrokkenheid bij de diamantroof. Eiser heeft twee maal een bezwaarschrift ingediend wegens onthouding van processtukken. Tussen eiser en de Staat is in dit kort geding in geschil welke de inhoud is van de beschikking van de rechtbank Haarlem op het tweede bezwaarschrift. De rechtbank heeft in die beschikking bepaald dat de officier van justitie inzage dient te verlenen in de "de overige stukken van het dossier". De Staat is van mening dat de rechtbank daarmee doelt op de stukken van het witwasdossier en niet op de stukken van het diamantroofdossier. Een dergelijke lezing van "de overige stukken van het dossier" komt naar het oordeel van de voorzieiningenrechter echter niet overeen met de strekking van de beschikking. De rechtbank doelt daarmee onmiskenbaar op het gehele diamantroofdossier. De Staat zal eiser, op straffe van een dwangsom, alsnog inzage in dit dossier moeten verschaffen.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 17 november 2006,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/1138 van:
[eiser],
woonplaats kiezende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. K.A. Weski,
advocaat mr. I.N. Weski te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. F.W. Bleichrodt.
1. Het procesverloop
[Eiser] heeft de Staat op 28 september 2006 doen dagvaarden tegen de zitting van 20 oktober 2006. De raadslieden van partijen zijn op die zitting verschenen. Zij hebben aan de hand van pleitnota's de standpunten van partijen toegelicht.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter voorgesteld een proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Haarlem van 10 augustus 2006 op te vragen, alsmede de rechter die de beschikking van 24 augustus 2006 heeft afgegeven een toelichting te vragen.
De raadsvrouw van [eiser] ging hiermee ter zitting akkoord. De raadsman van de Staat heeft na overleg met de Staat laten weten akkoord te gaan met het verzoek om een proces-verbaal. Met het verzoek om de betreffende rechter te benaderen wilde de Staat slechts onder voorwaarden instemmen. De Staat heeft vervolgens de rechtbank Haarlem om een proces-verbaal van de zitting van 10 augustus 2006 verzocht, dat op 14 november 2006 door de voorzieningenrechter ontvangen is.
Het vonnis is uiteindelijk bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 20 oktober 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. [eiser] is op 5 december 2005 aangehouden en vervolgens op 7 december 2005 in verzekering gesteld wegens verdenking van betrokkenheid bij de zogenaamde diamantroof die plaatsgevonden heeft op 25 februari 2005 te Schiphol. Op 15 maart 2006 is [eiser] door de officier van justitie in vrijheid gesteld.
2.2. [eiser] heeft op 13 februari 2006 een bezwaarschrift ingediend wegens onthouding van processtukken inzake de diamantroof. Op 22 februari 2006 heeft de raadkamer van de rechtbank Haarlem (vestiging Schiphol) dit bezwaar bij beschikking voor het merendeel gegrond verklaard. Het dictum luidt als volgt:
"- bepaalt dat het thans beschikbare procesdossier uiterlijk 10 dagen voorafgaande aan de pro-forma zitting van 16 maart 2006 ter beschikking van de verdediging moet worden gesteld, daaronder mede begrepen de BOB-beschikkingen en de daaraan ten grondslag liggende rapporten, de processen-verbaal van verhoor van de medeverdachten, de processen-verbaal van de in het onderhavige onderzoek gehoorde getuigen, het proces-verbaal met betrekking tot het opvragen van informatie over klager bij een deelgemeente in Amsterdam op 8 maart 2005, alsmede de aanleiding hiertoe en een proces-verbaal betreffende de resultaten van de geurproef;
- verklaart het bezwaarschrift in zoverre gegrond;
- verklaart het bezwaarschrift ongegrond voor wat betreft het verzoek om overlegging van informatie over (M-)meldingen naar aanleiding van het tonen van de compositietekeningen op televisie."
2.3. Bij fax van 6 maart 2006 heeft de officier van justitie aan [eiser] bericht dat hij verdacht werd van bezit van een vals paspoort, witwassen en belediging van een ambtenaar in functie. De officier van justitie zou de stukken met betrekking tot de nieuwe verdenking nog overleggen. [eiser] werd niet langer verdacht van betrokkenheid bij de diamantroof.
2.4. In verband met de weigering van de officier van justitie om inzage te geven in het procesdossier van de diamantroof, heeft [eiser] op 22 maart 2006 wederom een bezwaarschrift ingediend wegens onthouding van processtukken. Dit bezwaar is behandeld op de zitting van 10 augustus 2006. De rechtbank overweegt onder meer in haar beschikking van 24 augustus 2006:
" (...) zal de rechtbank gelasten dat de BOB-beschikkingen alsmede de processen-verbaal die daaraan ten grondslag hebben gelegen aan de verdediging zullen worden verstrekt. Dat zelfde geldt voor het proces-verbaal met betrekking tot het opvragen van informatie over klager bij een deelgemeente in Amsterdam op 8 maart 2005 en de aanleiding daartoe. (...) Mede gelet op de omvang van het dossier, zal de rechtbank in dit kader volstaan met de opdracht aan de officier van justitie om de verdediging inzage te verlenen in die overige stukken."
Het dictum van de beschikking van 24 augustus 2006 luidt als volgt:
"Verklaart het bezwaarschrift gegrond, en bepaalt dat de hierboven genoemde stukken binnen drie weken na de datum van deze beschikking aan de verdediging moeten worden gesteld.
Bepaalt dat de officier van justitie de verdediging inzage verleent in de overige stukken van het dossier."
2.5. In de brief van 12 oktober 2006 schrijft de officier van justitie aan de raadsvrouw van [eiser]:
"- ik voeg aan het procesdossier toe de -kort gezegd- BOB-stukken;
- ik voeg aan het dossier toe de -kort gezegd- processen-verbaal, die betrekking hebben op
het onderzoek bij de deelgemeente te Amsterdam;
- ik zal mij nogmaals buigen over de vraag of er zich mogelijk nog andere voor de toetsing
van de rechtmatigheid van de toegepaste dwangmiddelen relevante stukken in het
politiedossier bevinden en, indien deze door mij worden gevonden, deze eveneens aan het
proces-dossier toevoegen;
- u ontvangt een afschrift van deze stukken."
2.6. Op 1 december 2006 zal een regiezitting plaatsvinden in de strafzaak tegen [eiser].
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
[Eiser] vordert -zakelijk weergegeven- de Staat te gebieden inzage te geven in de stukken zoals bepaald is in de beschikking van 24 augustus 2006 op straffe van een dwangsom.
Daartoe voert [eiser] aan, dat het niet ten uitvoer leggen van de beslissing van de rechtbank Haarlem onrechtmatig is en in strijd met het fundament en het vertrouwen in de rechtsstaat. [Eiser] heeft bovendien belang bij inzicht in de grondslag van de verdenking op zo een kort mogelijke termijn in verband met de voorbereiding van de verdediging in de nog lopende vervolgingen, de waarborging van het behoud van materiaal, de onderbouwing van beslissingen in de zogenaamde mini-instructie en het entameren van nader onderzoek. Inzage is tevens van belang ter onderbouwing van de schadevergoedingsverzoeken op grond van artikel 89 jo. artikel 591a Wetboek van Strafvordering.
De Staat voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is in geschil welke de inhoud van de beschikking van 24 augustus 2006 is. Als uitgangspunt heeft uiteraard te gelden dat een beschikking ten uitvoer moet worden gelegd.
4.2. De rechtbank heeft bepaald dat de officier van justitie inzage dient te verlenen in de "de overige stukken van het dossier". De Staat is van mening dat de rechtbank daarmee doelt op de stukken van het witwasdossier en niet op de stukken van het diamantroofdossier. Over de stukken van het witwasdossier heeft [eiser] inmiddels de beschikking gekregen, zodat niet zou kunnen worden gezegd dat de Staat de beschikking op dit punt niet naleeft.
Een dergelijke lezing van "de overige stukken van het dossier" komt echter niet overeen met de strekking van de beschikking. De officier van justitie heeft immers zelf verzocht het bezwaarschrift ongegrond te verklaren met de motivering dat het openbaar ministerie heeft besloten klager niet te vervolgen voor de zogenaamde diamantroof. Daaruit blijkt dat de gevraagde inzage in het dossier betrekking heeft op het dossier van de diamantroof. Voorts verwijst de rechtbank naar de omvang van het dossier, als zij bepaalt dat inzage in het dossier moet worden verleend en niet het gehele dossier hoeft te worden verstrekt. Ter zitting is naar voren gebracht dat het diamantroofdossier uit ongeveer 80.000 pagina's bestaat. Bovendien is niet goed te begrijpen waarom de rechtbank inzage toestaat in de "overige stukken van het dossier" als zij het witwasdossier zou bedoelen; immers dat dossier is al aan [eiser] verstrekt. Met de "overige stukken van het dossier" doelt de rechtbank derhalve onmiskenbaar op het gehele diamantroofdossier. Het betoog van de Staat dat het onderzoeksbelang zich tegen inzage in het diamantroofdossier zou verzetten, had op 10 augustus 2006 bij de raadkamer moeten worden gevoerd. De Staat zal [eiser] alsnog inzage in dit dossier moeten verschaffen.
4.3. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de officier van justitie een aantal specifiek in de beschikking genoemde stukken diende over te leggen binnen drie weken na de datum van de beschikking. Bij brief van 12 oktober 2006 - ruimschoots buiten de termijn van drie weken - heeft de officier inderdaad een aantal van deze stukken aan [eiser] gezonden. Vaststaat dat de processen-verbaal die aan de BOB-beschikkingen ten grondslag liggen en de aanleiding tot het proces-verbaal met betrekking tot het opvragen van informatie over klager bij de deelgemeente in Amsterdam op 8 maart 2005 nog niet zijn overgelegd.
Hoewel deze stukken alsnog verstrekt behoren te worden behoeft het verweer van de Staat geen bespreking en kan in het midden blijven of laatstgenoemd stuk inderdaad niet bestaat. Immers de vordering van [eiser] richt zich op de inzage in het gehele dossier, welke vordering - zoals hiervoor overwogen - toegewezen zal worden. Aangenomen wordt dat de inzage in het diamantroofdossier impliceert dat [eiser] de mogelijkheid krijgt tot het maken van afschriften van stukken uit dat dossier.
4.4. Hoewel de Staat heeft toegezegd aan een eventuele veroordeling gehoor te zullen geven, acht de voorzieningenrechter deze toezegging onvoldoende om naleving van dit vonnis te kunnen waarborgen. De Staat heeft in weerwil van de ondubbelzinnige strekking van de beschikking gedacht deze beschikking "in redelijkheid" te mogen interpreteren. Voorkomen moet worden dat de Staat wederom de gelegenheid krijgt een rechterlijk oordeel naast zich neer te leggen, of te laat ten uitvoer te leggen. De gevorderde dwangsom zal derhalve worden toegewezen met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd. Voorts zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden toegewezen.
De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
gebiedt de Staat inzage te geven in het diamantroofdossier aan [eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000 per dag of dagdeel dat de Staat in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 200.000,--;
bepaalt dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.4. is vermeld;
veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.148,87, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 248,-- aan griffierecht en € 84,87 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
jb