
Jurisprudentie
AZ2542
Datum uitspraak2006-11-16
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/880225-06 VEV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/880225-06 VEV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afpersing van ouders, klacht, klinische behandeling
Uitspraak
Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 16 november 2006
Parketnummer: 17/880225-06
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord - HvB De Blokhuispoort te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 2 november 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
PARTIËLE NIET-ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2. primair telastegelegde het volgende.
Gelet op het bepaalde in art. 319 juncto artikel 316, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht is voor strafvervolging van afpersing in het onderhavige geval een klacht vereist.
Blijkens het bepaalde in artikel 66, eerste lid van het Wetboek van Strafecht kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Het onder 2. primair telastegelegde bestrijkt de periode van 21 april 2002 tot en met 20 juli 2006. Blijkens de stukken is echter eenmaal, te weten op 23 juli 2006, klacht gedaan terzake afpersingen gepleegd door verdachte. Deze klacht heeft gelet op de hiervoor genoemde bepalingen werking ten aanzien van de afpersingen welke zijn gepleegd negentig dagen voor de datum waarop de klacht is gedaan, te weten ten aanzien van de periode van 24 april 2006 tot en met 20 juli 2006. Nu wat betreft de resterende periode niet is voldaan aan het voorgeschreven klachtvereiste, dient de officier van justitie ten aanzien van dat gedeelte niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van het onder 1. primair en 2. primair - kort gezegd- het volgende aangevoerd.
Voor een bewezenverklaring van afpersing is vereist dat het goed dat wordt afgegeven toebehoort aan een ander dan aan verdachte. In de onderhavige zaak is daar geen sprake van nu verdachte zijn gehele uitkering in beheer had gegeven aan zijn moeder en het geld dat zij aan hem heeft afgestaan aldus zijn eigendom was. Verdachte dient derhalve van het onder 1. primair en 2. primair telastegelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank constateert op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende. Verdachte was niet bekend met de datum waarop zijn uitkering werd gestort en ook niet met de hoogte daarvan. Blijkens de stukken dwong verdachte zijn moeder meerdere malen per week hem geld te geven, waarbij die geldbedragen varieerden tussen de ?50 en ?80. Voorts blijkt niet dat verdachte ten tijde van het telastegelegde heeft gevraagd om zijn eigen geld, te weten het geld dat zijn moeder voor hem in beheer had. Hij heeft zelfs verklaard dat hij er op die momenten ook niet over nadacht of zijn moeder haar eigen geld of verdachtes geld aan hem gaf. Daar komt bij dat verdachtes moeder heeft verklaard dat zij het geld dat zij het laatste half jaar door haar werkzaamheden had verdiend, allemaal onder dwang aan verdachte heeft moeten afstaan. De rechtbank acht derhalve, met name gelet op laatstgenoemde omstandigheid, bewezen dat zeker een gedeelte van het geld dat verdachtes moeder onder dwang aan verdachte heeft gegeven, niet verdachtes eigendom was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarbij gelet op de hierboven genoemde omstandigheden telkens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld dat zijn moeder aan hem gaf niet het geld was dat aan hem toebehoorde.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 21 juli 2006, te Noordwolde, in de gemeente Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld zijn ouders, te weten [ouders], te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [ouders], als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, onder meer op agressieve en
dwingende wijze van die [ouders] geld geëist en daarbij die [ouders], de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven): "Als ik geen geld krijg ram ik jullie helemaal in elkaar" en "Als ik geen geld krijg dan sla ik de boel in elkaar", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 24 april 2006 tot en met 20 juli 2006, te Noordwolde, in de gemeente Weststellingwerf, in het arrondissement Leeuwarden, meermalen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld zijn, verdachtes, ouder, te weten [moeder], heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [ouders], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte:
- van zijn ouders, [vader] en/of [moeder], geld heeft geëist en op zeer agressieve wijze heeft gevraagd om geld.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. primair
Poging tot afpersing.
2. primair
Afpersing, meermalen gepleegd.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport van Verslavingszorg Noord Nederland, d.d. 27 oktober 2006, het rapport van de psychiater, d.d. 11 september 2006, en het rapport van de psycholoog, d.d. 21 oktober 2006;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair en 2. primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, hetgeen mede in kan houden dat verdachte een klinische behandeling dient te ondergaan;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft herhaaldelijk geld van zijn ouders afgeperst en daartoe een poging gedaan. De achtergrond van deze ontsporingen moet worden gezocht in verdachtes persoonlijkheid, gecombineerd met misbruik van alcohol en verdovende middelen. De psycholoog [naam] en de psychiater [naam], die over verdachte gerapporteerd hebben, constateren een persoonlijkheidsstoornis met agressieve trekken, die mede gebaseerd is op een sociale fobie. Op grond daarvan oordelen zij dat het bewezenverklaarde in licht verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank neemt deze vaststellingen en conclusies over en maakt die tot de hare. Beide deskundigen adviseren een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met als voorwaarde klinische opname, opdat kan worden gewerkt aan reductie van de verslaving en de sociale angst. De rechtbank beschouwt dit advies op zichzelf als een logische consequentie van de uitslag van het persoonlijkheidsonderzoek. Het probleem is echter dat op dit moment niet vaststaat dat klinische behandeling van verdachte mogelijk is en dat verdachte bovendien aan opname eigen voorwaarden verbindt die niet goed verenigbaar zijn met de door toekomstige behandelaars gewenste motivatie. De rechtbank voelt daarom bij de huidige stand van zaken meer voor de suggestie die is neergelegd in het voorlichtingsrapport van Verslavingszorg Noord Nederland, te weten het opleggen van verplicht toezicht door de reclassering en het doorlopen van een plan van aanpak, waarbij ook hoort de reductie van het middelengebruik, al dan niet in een kliniek. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat deze modus de beste garanties biedt dat verdachte zijn gedrag verbetert. Verdachte heeft ter terechtzitting ook aangegeven dat hij behandeling wenst, echter dat hij het daarbij van belang acht dat het accent komt te liggen op behandeling van zijn sociale fobie. De rechtbank kan verdachtes visie hieromtrent, gelet ook op de over verdachte uitgebrachte rapportage, onderschrijven en verzoekt de reclassering hier binnen het plan van aanpak rekening mee te houden.
De rechtbank zal aldus een gevangenisstraf opleggen waarvan een fors voorwaardelijk deel met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en met een lange proeftijd om verdachte onder druk te houden, aan zichzelf te werken. Voorts rechtvaardigt de ernst van de gepleegde delicten een aanzienlijke straf, temeer nu zij zijn gepleegd tegen verdachtes ouders. De oriëntatiepunten die de rechtbank terzake afpersing hanteert adviseren een straf van twaalf maanden gevangenisstraf per feit. De rechtbank constateert echter dat deze oriëntatiepunten niet integraal toe te passen zijn op een zaak als de onderhavige. Voorts wil de rechtbank in hoge mate rekening houden met de stoornis waaraan verdachte lijdt. Verdachte is naar het inzicht van de rechtbank onevenwichtig opgegroeid met als gevolg ernstige spanningen tussen hem en zijn ouders. De rechtbank meent dat verdachte hiervan niet eenzijdig een verwijt kan worden gemaakt. Zij zal dan ook, mede gelet op de omstandigheid dat de rechtbank ten aanzien van het onder 2. primair telastegelegde een veel kortere periode bewezen verklaart, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ten aanzien van de in het onder 2. primair telastegelegde genoemde periode van 21 april 2002 tot en met 23 april 2006 niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het onder 1. primair en 2. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot acht maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Martini, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2006.
Mr. Bax is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.