Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2536

Datum uitspraak2006-09-07
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 06/317
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eisers stelling dat aan de woning een te hoge WOZ-waarde is toegekend in verhouding tot de waarden die aan de twee naastgelegen woningen zijn toegekend, is door verweerder niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Onder deze omstandigheden dient de rechtbank uit te gaan van de juistheid van eisers stelling.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Zaaknummer: AWB 06/317 Uitspraakdatum: 7 september 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Delfzijl, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op € 388.502,-. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 februari 2006 de waarde verminderd tot € 355.200,-. Eiser heeft daartegen bij brief van 22 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 23 februari 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft schriftelijk gerepliceerd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2006 te Groningen. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder zijn verschenen de heer L. Meijerhof en de heer G.H. Pragt, taxateur. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom van de woning. De woning is een vrijstaande woning. De inhoud van de woning is ongeveer 760 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 769 m². 3. Geschil In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. 4. Beoordeling van het geschil Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet Woz, wordt de in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met vergelijkingsobjecten. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij verweerder. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatieverslag en een door hem overgelegde matrix en analyse, opgemaakt op 23 maart 2006 door L.M.M. Tolsma, taxateur. Door de taxateur is de waarde van de woning getaxeerd op € 355.200,-, de waarde zoals die ook bij uitspraak op bezwaar is vastgesteld. Naast gegevens van de woning bevat dit taxatieverslag gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten. Eiser heeft aangevoerd dat de aan de woning toegekende waarde niet in een juiste verhouding staat tot de waarde die aan de woning is toegekend per de vorige waardepeildatum van 1 januari 1999. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen echter mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, met voorbijgaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend. De waarde van de woning is vastgesteld op basis van rond de waardepeildatum behaalde verkoopcijfers van de met de woning vergelijkbare objecten. De desbetreffende beroepsgrond van eiser faalt daarom. Het feit dat de woning op 1 januari 1999 nog niet bestond, is in dit verband evenmin relevant. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de door verweerder vastgestelde waarde van zijn woning hoger ligt dan de voor de omliggende woningen vastgestelde waarden. Volgens eiser zijn deze woningen echter groter en luxer met extra's als geglazuurde pannen, kunststof kozijnen en goten, fraaie deuren en trappen en dergelijke. De stichtingskosten zouden ook minimaal € 45.000,- hoger zijn geweest. Ter zitting heeft eiser gesteld dat het buurhuis [adres1] is gewaardeerd op € 330.000,- terwijl het perceel een grotere oppervlakte heeft dan dat van de woning. Het andere buurhuis [adres2] is gewaardeerd op € 333.000,- met een perceel met een vergelijkbaar oppervlakte als de woning. Volgens eiser zijn de buurpanden, wat betreft inhoud, aanmerkelijk groter. De rechtbank vat deze beroepsgrond op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In het verweerschrift heeft verweerder uiteengezet hoe hij middels de vergelijkingsmethode tot de voor de woning bepaalde waarde is gekomen. Op eisers verwijzing naar de naburige woningen is verweerder echter niet ingegaan. Ter zitting heeft taxateur Pragt namens verweerder medegedeeld dat hij geen verder onderzoek heeft gedaan naar de naburige panden. Wel heeft hij aangeboden alsnog schriftelijk op dit punt te reageren. De rechtbank heeft dit aanbod echter afgewezen omdat verweerder hiertoe reeds voldoende in de gelegenheid was geweest. In dit verband verwijst de rechtbank naar een uitspraak van het Hof 's-Hertogenbosch van 3 februari 2005, BB 2005/480. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zie bijvoorbeeld het arrest van 23 april 2004, BNB 2004, volgt dat indien hetgeen de belastingplichtige in eerste instantie naar voren brengt het vermoeden rechtvaardigt dat begunstigend beleid is gevoerd ten aanzien van andere belastingplichtigen, het vervolgens aan de heffingsambtenaar is dat vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank stelt vast dat eisers stelling dat aan de woning een te hoge WOZ-waarde is toegekend in verhouding tot de waarden die aan de twee naastgelegen woningen zijn toegekend, door verweerder niet, althans niet gemotiveerd, is weersproken. Onder deze omstandigheden dient de rechtbank uit te gaan van de juistheid van eisers stelling. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de waarde van de woning in goede justitie te verminderen tot € 300.000,-. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In casu betreft het reiskosten. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] per waardepeildatum 1 januari 2003 tot een bedrag van € 300.000,-; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 6,88, onder aanwijzing van de gemeente Delfzijl als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden; - wijst de gemeente Delfzijl aan als rechtspersoon die het door eiser betaalde griffierecht ad € 38,- aan eiser vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.P. den Hollander, in tegenwoordigheid van mr.drs. H.A. Hulst, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank. AWB 06/317 blad 4 uitspraak