Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2526

Datum uitspraak2007-01-09
Datum gepubliceerd2007-01-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers03337/05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontvankelijkheid cassatieberoep. De akte van uitreiking in persoon betreffende de mededeling uitspraak is voorzien van de personalia van verdachte, van diens ondertekening alsmede van een parketnummer, overeenkomend met dat van ‘s hofs arrest van 3-4-01, terwijl het tevens een inkomststempel van het ressortparket bevat met de datum 7-4 (het jaartal is onleesbaar). Uit het voorgaande kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat de akte na de uitreiking daarvan aan verdachte in persoon weer in handen is gesteld van het OM op 7 april van enig jaar, welke datum moet hebben gelegen voor de datum van het instellen van het cassatieberoep, 11-11-05. Dat brengt mee dat de uitreiking van die akte meer dan twee weken voorafgaand aan 11-11-05 aan verdachte in persoon moet hebben plaatsgevonden zodat zich toen een omstandigheid heeft voorgedaan a.b.i. art. 432.2 Sv waaruit voortvloeit dat verdachte met de bestreden uitspraak bekend was. Gelet daarop kan verdachte niet worden ontvangen in het beroep.


Conclusie anoniem

Nr. 03337/05 Mr Bleichrodt Zitting 14 november 2006 Conclusie inzake: [verzoekster=verdachte] 1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 3 april 2001 bij verstek ter zake van "diefstal" veroordeeld tot een week gevangenisstraf. 2. Mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam heeft namens de verdachte op 11 november 2005 cassatie ingesteld en samen met mr. J.Y. Taekema, eveneens advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie. 3.1 Het eerste middel is in feite geen middel van cassatie, maar strekt ten betoge dat verzoekster ontvankelijk is in het cassatieberoep (ofschoon het er op het eerste gezicht op lijkt dat het cassatieberoep te laat is ingesteld). Het middel voert daartoe aan dat de akte van uitreiking behorende bij de mededeling van de bestreden uitspraak nietig is en concludeert dat rechtens niet kan worden vastgesteld dat verzoekster omstreeks 8 januari 2003 op de hoogte is gebracht van het tegen haar op 3 april 2001 gewezen arrest. 3.2 Vooropgesteld zij dat de Hoge Raad voor zover het gaat om de beoordeling van de vraag of het cassatieberoep tijdig is ingesteld, op dezelfde wijze daarnaar onderzoek doet als de feitenrechter naar de ontvankelijkheid van een hoger beroep. Verder sluit de enkele omstandigheid dat een akte van uitreiking niet aan alle wettelijke eisen voldoet, zodat er geen sprake is van een rechtsgeldige betekening, niet uit dat, gelet op art. 432, tweede lid, Sv, het onderhavige beroep te laat is ingesteld. Beslissend is, nu de dagvaarding in hoger beroep niet in persoon is betekend, of het beroep is ingesteld binnen een termijn van veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het arrest de verdachte bekend is. 3.3 Bij de stukken van het geding bevindt zich een akte van uitreiking betreffende een "mededeling van een niet onherroepelijk vonnis, arrest of uitspraak". Deze akte, waarin het nummer van deze zaak is vermeld (22-003004-00), voldoet inderdaad op de door de raadslieden vermelde punten niet aan art. 589 Sv. De mededeling uitspraak was tevoren, nadat tevergeefs was getracht deze uit te reiken op het GBA-adres van verzoekster, op 16 juli 2002 uitgereikt op de wijze als bedoeld in art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv. De mededeling uitspraak houdt de gegevens in van het bestreden arrest en vermeldt verder onder meer binnen welke termijn beroep in cassatie kan worden ingesteld. 3.4 De in het middel bedoelde akte houdt in dat de mededeling is uitgereikt aan verzoekster.(1) Boven aan de akte staat een afdruk waaruit kan worden afgeleid dat de akte per fax op 8 januari 2003 vanaf het Bureau Segbroek is verzonden. Zoals algemeen bekend is het Bureau Segbroek een van de bureaus van de Haagse politie. Op de akte is verder een stempel geplaatst met de opdruk "Politie Haaglanden Bur. Arrestantenzorg Betex Administratie" en verder een inkomststempel, kennelijk van het ressortsparket te 's-Gravenhage, met als datumvermelding "7 A" (de rest is onleesbaar). Ik neem gelet op dat inkomststempel aan dat het (originele) stuk op 7 april 2003 op het ressortsparket is binnengekomen. 3.5 Ik meen dat uit deze gegevens in onderling verband gezien, kan worden afgeleid dat aan verzoekster, toen zij op het Bureau Segbroek verbleef, door een arrestantenbewaker de mededeling uitspraak is uitgereikt en dat dit op 8 januari 2003, in elk geval vóór 7 april 2003 is geschied.(2) Daaruit volgt dat het beroep te laat is ingesteld en dat verzoekster daarin niet kan worden ontvangen. Aan een bespreking van het tweede middel kom ik dus niet toe. 4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie. De Procureur- Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Onder "betrokkene" staat een handtekening die sterke gelijkenis vertoont met die van de aangehouden verdachte onder de verklaring, neergelegd in het proces-verbaal van politie. In de schriftuur wordt ook niet gesteld dat het niet de verzoekster is geweest met wie de uitreikende ambtenaar contact heeft gehad. 2 Trouwens, ook in het onwaarschijnlijke geval dat men zou uitgaan van de datum 7 april 2005, zou het beroep op 11 november 2005 te laat zijn ingesteld.


Uitspraak

9 januari 2007 Strafkamer nr. 03337/05 JB/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2001, nummer 22/003004-00, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. J.Y. Taekema, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. 1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. Taekema op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal. 2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep 2.1. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden - voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende in: (i) de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2001 welke op 24 januari 2001 is uitgereikt aan verdachtes moeder nu verdachte niet werd aangetroffen op het ingevulde adres; (ii) het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 maart 2001 waaruit blijkt dat de verdachte noch een raadsman ter terechtzitting is verschenen en alwaar verstek tegen de verdachte is verleend; (iii) het arrest van 3 april 2001 waarbij de verdachte bij verstek is veroordeeld; (iv) een akte van uitreiking dat op 13 februari 2002 is getracht de mededeling uitspraak aan de verdachte uit te reiken; (v) een akte van uitreiking dat op 16 juli 2002 de mededeling uitspraak op de voet van art. 588, derde lid, aanhef en onder c, Sv, is uitgereikt aan de griffier; (vi) een akte van uitreiking dat de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon is uitgereikt. Die akte bevat links onderaan de vermelding: "Adres voor terugzending Ressortsparket te 's-Gravenhage Postbus 20302 2500 EH 's-Gravenhage"; (vii) een akte rechtsmiddel dat de verdachte op 11 november 2005 beroep in cassatie heeft ingesteld. 2.2. De onder (vi) bedoelde akte, waarvan het origineel zich bij de stukken bevindt, is voorzien van de personalia van de verdachte en van diens ondertekening alsmede van een parketnummer, overeenkomend met dat van het arrest van het Hof van 3 april 2001, terwijl het tevens een inkomststempel van het ressortparket te 's-Gravenhage bevat met de datum 7 april (het jaartal is onleesbaar). 2.3. Uit het voorgaande kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat de akte na de uitreiking daarvan aan de verdachte in persoon weer in handen is gesteld van het Openbaar Ministerie op 7 april van enig jaar, welke datum moet hebben gelegen voor de datum van het instellen van het cassatieberoep, 11 november 2005. Dat brengt mee dat de uitreiking van die akte meer dan twee weken voorafgaand aan 11 november 2005 aan de verdachte in persoon moet hebben plaatsgevonden zodat zich toen een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in art. 432, tweede lid, Sv waaruit voortvloeit dat de verdachte met de bestreden uitspraak bekend was. Gelet daarop kan de verdachte niet worden ontvangen in het beroep. 3. Beslissing De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 9 januari 2007.