
Jurisprudentie
AZ2520
Datum uitspraak2006-11-09
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1446 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1446 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Dat verzoekster zich niet kan verenigen met (de gevolgen van) de uitspraken kan geen grond vormen voor herziening.
Uitspraak
05/1446 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoekster], (hierna: verzoekster),
van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 15 mei 2003, 01/2719 AW, en 5 februari 2004, 01/2719 AW-S,
in het geding tussen:
verzoekster
en
de Korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, (hierna: korpschef) en
de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 9 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraken van de Raad van 15 mei 2003, 01/2719 AW, LJN AN8628 en
TAR 2003, 156, en van 5 februari 2004, 01/2719 AW-S, LJN AO3151.
De korpschef en korpsbeheerder hebben een reactie ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 oktober 2006. Verzoekster is in persoon verschenen. De korpschef en korpsbeheerder hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1. Bij de uitspraak van 15 mei 2003 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2001, 98/2287, vernietigd, het beroep van verzoekster tegen een door de korpschef namens de korpsbeheerder genomen besluit van
21 oktober 1998 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Tevens is daarbij vernietigd het primaire besluit van 9 november 1995 van de korpschef waarbij een beoordeling ten aanzien van verzoekster was vastgesteld. Voorts is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 21 oktober 1998, voor zover betrekking hebbend op de handhaving van het per 1 december 1995 aan verzoekster verleende eervol ontslag, in stand blijven en zijn bepalingen gegeven met betrekking tot proceskosten en griffierecht.
2.2. Na heropening van het onderzoek heeft de Raad de politieregio Rotterdam/Rijnmond bij de uitspraak van 5 februari 2004 veroordeeld tot vergoeding van door verzoekster geleden inkomensschade ter hoogte van drie maanden salaris (dat verzoekster ten tijde van het ontslag genoot), vermeerderd met te berekenen wettelijke rente, veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- en veroordeeld in de proceskosten van verzoekster inzake de behandeling van het verzoek om schadevergoeding.
3. Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de uitspraak van 15 mei 2003 de korpsbeheerder verplicht om haar een passende functie aan te bieden en dat zij gelet op die uitspraak recht heeft op wachtgeld en vergoeding van pensioenschade. Met betrekking tot de uitspraak van 5 februari 2004 heeft verzoekster gesteld dat de schadevergoeding belast is uitbetaald en gebaseerd is op het minimumloon, terwijl zij meent recht te hebben op een onbelaste salarisvergoeding over de periode van 9 november 1995 tot aan de datum van de uitspraak en gebaseerd op haar toenmalige salaris.
4.1. De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 1. bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.2. De Raad stelt vast dat hetgeen verzoekster in haar verzoekschrift heeft aangevoerd, door haar aan de orde had kunnen worden gesteld bij de behandeling van haar hoger beroep, waaronder begrepen de behandeling van het verzoek om schadevergoeding. Nieuwe feiten of omstandigheden die aan verzoekster vóór de uitspraken van 15 mei 2003 en 5 februari 2004 niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn, zijn door haar niet naar voren gebracht. De enkele omstandigheid dat verzoekster zich niet kan verenigen met (de gevolgen van) deze uitspraken, kan zoals hiervoor is aangegeven, geen grond vormen voor de door haar gevraagde herziening.
4.3. Het vorenstaande brengt de Raad tot het oordeel dat hetgeen verzoekster heeft aangevoerd niet voldoet aan de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb neergelegde vereisten, zodat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen, als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 november 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) E.W.F.Menkveld-Botenga.