Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2503

Datum uitspraak2006-05-31
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/45888
Statusgepubliceerd


Indicatie

Slachtoffer mensenhandel / getuige-aangever / beklagprocedure. Artikel 3.88 Vb 2000 dient niet zo beperkt te worden uitgelegd dat slechts een (verlenging van de) verblijfsvergunning kan worden verleend indien de getuige-aangever zelf beklag heeft gedaan tegen de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte. Gelet op de toelichting bij artikel 3.88 Vb 2000 is van belang dat beklag is ingediend tegen de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte, niet door wie dit beklag is ingediend. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat verblijf van getuigen wordt vergund zolang dit nodig is (of kan zijn) voor de bewijsvoering in de strafzaak. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 05/45888 V-nr: 270.210.8463 inzake: [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1984, van Roemeense nationaliteit, wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. R.S. van Steijn, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Op 12 januari 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder een beperking verband houdend met de opsporing en vervolging van mensenhandel. Bij besluit van 13 juli 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 25 juli 2005 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 23 september 2005 ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 13 oktober 2005 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 27 oktober 2005. Op 8 november 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 22 februari 2006 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2006. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. 4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. FEITEN In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Aan eiseres is met ingang van 29 april 2004 voor de duur van een jaar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdend met de opsporing en vervolging van mensenhandel. Aangeefster in de desbetreffende strafzaak is [naam aangeefster]. Eiseres geldt als getuige-aangever en heeft als zodanig verklaringen afgelegd bij de politie. Bij brief van 26 januari 2006 is de aangeefster in kennis gesteld van het feit dat het strafrechtelijk onderzoek is gestopt. Bij brief van 14 maart 2005 heeft de aangeefster beklag gedaan bij het gedaan bij het Gerechtshof tegen de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte. Op het beklag is (nog) niet beslist. III. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden. 2. Blijkens het bestreden besluit en het daarin opgenomen besluit in primo stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Hiertoe wordt het volgende aangevoerd. Op grond van artikel 3.88 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel, niet op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 afgewezen om de enkele reden dat een beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte is genomen (sepot), indien de vreemdeling tegen die beslissing schriftelijk beklag heeft gedaan bij het Gerechtshof en op dat beklag nog niet is beslist. Met “vreemdeling” in het voornoemde artikel wordt logischerwijs gedoeld op degene die een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van zijn of haar verblijfsvergunning heeft ingediend. Tevens wordt duidelijk dat het die persoon moet zijn die het beklagschrift heeft ingediend. Reeds hieruit volgt dat het niet mogelijk is rechten aan het voorgaande artikel te ontlenen als de vreemdeling niet zelf een (separaat) beklagschrift heeft ingediend. In het onderhavige geval kan derhalve ook in bezwaar worden vastgehouden aan de conclusie dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan een beklagschrift dat door een andere persoon is ingediend, ook al betreft het één en dezelfde strafzaak. Het voorgaande klemt te meer daar is gebleken dat aan eiseres een separaat bericht van sepot is gezonden, waarin zij wordt gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van de beklagprocedure. Dat eiseres achter de beklagprocedure staat leidt niet tot een ander oordeel. Niet wordt ingezien waarom eiseres niet alsnog een separaat beklagschrift heeft ingediend. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is afgezien van het horen van eiseres. 3. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Eiseres is in afwachting van de toezending van de bij verweerder opgevraagde dossierstukken, die zouden uitwijzen dat aan haar een separaat bericht van sepot is gezonden. Op dit verzoek is nog geen reactie gekomen. Inmiddels is bezwaar ingediend tegen de fictieve weigering de gevraagde informatie te verstrekken. Niet relevant - en zeker niet beslissend - voor een beslissing op het verzoek om verlenging is de vraag of de getuige zelf ook beklag heeft ingediend tegen het niet vervolgen van de dader van strafbare feiten waarvan zij getuige was. Dat eiseres in de beklagprocedure niet met zoveel woorden als klaagster is aangeduid, doet niet af aan het feit dat zij achter die klacht staat en voor een beoordeling van die klacht, en de in geval van gegrondverklaring van die klacht volgende strafvervolging, als getuige een rol van beslissende betekenis kan en zal spelen. In het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2005/9 is bepaald dat de geldigheid van de eerder verleende verblijfsvergunning doorloopt totdat het Gerechtshof inzake het beklag uitspraak heeft gedaan. Daarbij is uitdrukkelijk niet aangegeven dat een dergelijk beklag alleen maar het bedoelde rechtsgevolg zal hebben, wanneer dat werd ingediend (ook) door de getuige-aangever. Bedoeling van de beleidsregeling uit hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is het verzekeren en bewaren van het bewijsmiddel tegen de verdachte via getuigenverklaringen. Weigering van de gevraagde verlenging van de verblijfsvergunning staat haaks op de bedoeling van het beleid van hoofdstuk B9 van de Vc 2000. 4. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften. 5. Ingevolge artikel 3.48, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend aan de vreemdeling die: a. slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voorzover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan, of b. getuige-aangever is van mensenhandel, voorzover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en het verblijf in Nederland van de getuige-aangever naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is. Ingevolge het tweede lid van artikel 3.48 van het Vb 2000 wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet. 6. In de Nota van Toelichting bij artikel 3.48 van het Vb 2000 is - voor zover hier van belang - opgenomen dat de verblijfsvergunning het slachtoffer of de getuige-aangever in staat stelt om de bewijsvoering te kunnen afronden, hetgeen in het belang van het opsporings- en vervolgingsonderzoek tegen de verdachten is. Dit brengt mee, dat de verblijfsvergunning in beginsel wordt verleend voor de duur van het opsporings- en vervolgingsonderzoek, waaronder begrepen de beoordeling door de rechter in feitelijke aanleg (het strafproces). 7. Ingevolge artikel 3.88 van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel, niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet afgewezen om de enkele reden dat een beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte is genomen, indien de vreemdeling tegen die beslissing schriftelijk beklag heeft gedaan bij het Gerechtshof en op dat beklag nog niet is beslist. 8. In de Nota van Toelichting bij artikel 3.88 van het Vb 2000 staat het volgende. In aansluiting op artikel 3.48 van het Vb 2000 bepaalt artikel 3.88 van het Vb 2000 dat de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van het slachtoffer of de getuige-aangever van mensenhandel niet wordt afgewezen zolang niet is beslist op het beklag tegen de eventuele beslissing om geen strafvervolging in te stellen. De verwijzing naar de “beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging” is ontleend aan de formulering van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De onderhavige bepaling vloeit voort uit het doel en de strekking van de verblijfsregeling die het mogelijk maakt aan het slachtoffer of de getuige-aangever van mensenhandel een verblijfsvergunning voor de duur van het opsporings- en vervolgingsonderzoek in feitelijke aanleg te verlenen. 9. In paragraaf B9/6 van de Vc 2000 is voorts - voor zover hier van belang - met betrekking tot de toepassing van artikel 3.88 van het Vb 2000 opgenomen dat voor getuige-aangevers per definitie geldt dat de verwijdering zal worden opgeschort totdat het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Gedurende deze procedure blijven aanspraken op de Rvb (=Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen) van kracht, voorzover aangifte niet heeft geleid tot een verblijfsvergunning. 10. In het bestreden besluit ligt besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning en dat eiseres Nederland binnen 28 dagen dient te verlaten. Dit kan betekenen dat, wanneer het beklag van het slachtoffer door het Gerechtshof gegrond zou worden verklaard eiseres, vanwege haar vertrek uit Nederland, niet langer voor de voortzetting van het onderzoek beschikbaar is. 11. Niet in geschil is dat in het onderhavige geval eiseres als getuige-aangever niet, maar het slachtoffer van de mensenhandel wel beklag heeft gedaan bij het Gerechtshof tegen de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte. Onweersproken is voorts de stelling van eiseres dat zij als getuige een rol zal kunnen spelen in de bewijsvoering indien op de klacht tegen het niet vervolgen positief wordt beslist en er alsnog een strafzaak aanhangig zou worden gemaakt. 12. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat artikel 3.88 van het Vb 2000 niet zo beperkt dient te worden uitgelegd dat slechts een (verlenging van de) verblijfsvergunning kan worden verleend indien de getuige-aangever zelf beklag heeft gedaan tegen de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de toelichting bij artikel 3.88 van het Vb 2000, van belang dat beklag is ingediend tegen de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte, niet door wie dit beklag is ingediend. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat verblijf van getuigen wordt vergund zolang dit nodig is (of kan zijn) voor de bewijsvoering in de strafzaak. De strafzaak is in het onderhavige geval nog niet tot een definitieve afronding gekomen, terwijl onweersproken is dat eiseres daarin als getuige een (belangrijke) rol zou kunnen vervullen. 13. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. 14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). 15. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht. IV. BESLISSING De rechtbank 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier; 5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 138,-- (zegge: honderd en achtendertig euro). Gewezen door mr. K. Mans, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier, en openbaar gemaakt op: 31/05/2006 De griffier De voorzitter Afschrift verzonden op: 31/05/2006 Conc: MvK Coll: D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.