
Jurisprudentie
AZ2463
Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers261768 CV EXPL 05-709
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers261768 CV EXPL 05-709
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Overgang van onderneming? Op basis van getuigenverklaringen in voorlopig getuigenverhoor komt de kantonrechter tot het oordeel dat sprake is van overgang van onderneming naar een van drie gedaagden. Voldoende daarvoor was dat personeel, een deel van de bedrijfsmiddelen en de drie grootste opdrachtgevers (ongeveer 80% van het bestand vertegenwoordigende) en schulden van het schoonmaakbedrijf waren overgenomen. Dat betrokken werknemer geen arbeidscontract was aangeboden doet daar niet aan af, omdat immers op grond van artikel 7:663 BW de rechten en verplichtingen van de vorige werkgever van rechtswege overgaan op de overnemende vennootschap.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 261768 CV EXPL 05-709
datum uitspraak: 15 november 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde H. Terhoeven
tegen
1. de besloten vennootschap [getuige 2] Afbouw Groep B.V.
hierna ook: Afbouwgroep BV,
2. de besloten vennootschap SRA Systeem Realisatie Afbouw B.V.
hierna ook: SRA,
3. de besloten vennootschap SRS Systeem Realisatie Specialistische Reiniging B.V.
hierna ook: SRS
alle te Eindhoven
gedaagden
gemachtigde mr. M.Ph.A. Senders
De procedure
1. Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk-ken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe-zen en op 7 juni 2006 uitgesproken tussenvonnis en de daar-in ge-noemde stukken,
- de conclusie van [eiser] van 5 juli 2006,
- de op 18 september 2006 ter griffie van deze sector ingekomen conclusie van gedaagden,
- het schrijven van 13 oktober 2006 van de gemachtigde van [eiser], waarin deze bezwaar maakt tegen de laatstgenoemde conclusie van gedaagden.
2. Namens [eiser] heeft diens gemachtigde bij brief van 13 oktober 2006 de kantonrechter verzocht geen acht te slaan op de conclusie die gedaagden ter rolle van 20 september 2006 hebben genomen.
3. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat het landelijke rolreglement in beginsel de leidraad behoort te zijn bij het indienen van conclusies. Dat neemt niet weg dat het rolreglement ook de mogelijkheid openhoudt in bijzondere gevallen daarvan af te wijken. Hier doet zich naar het oordeel van de kantonrechter een bijzonder geval voor. De gemachtigde van gedaagden heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij geen kennis had genomen van de schriftelijke oproep om een conclusie te nemen en dat eerst na ommekomst van het zomerreces was gebleken dat daartoe de mogelijkheid was geboden, maar dat op dat moment de desbetreffende roldatum inmiddels was verstreken. Op verzoek van de gemachtigde van gedaagden heeft de kantonrechter toen beslist dat ter rolle van 20 september 2006 de conclusie alsnog kon worden genomen. Mede gelet op het feit dat deze conclusie het antwoord zou zijn op de laatste conclusie van [eiser], achtte en acht de kantonrechter afwijking van het rolreglement gerechtvaardigd. Partijen hebben immers door die afwijking van het rolreglement alsnog in gelijke mate het woord kunnen voeren, hetgeen bevorderlijk is voor een goede instructie van de zaak. De kantonrechter zal daarom het genoemde verzoek van de gemachtigde van [eiser] afwijzen en wel acht slaan op de laatste conclusie van gedaagden.
De verdere beoordeling van het geschil
1. Bij het vonnis van 18 mei 2005 was [eiser] toegelaten te bewijzen dat [eiser] BV ten gevolge van een overeenkomst is overgenomen door SRA, althans door één der gedaagden.
2. Ter voldoening aan zijn bewijsopdracht heeft [eiser] de volgende processen-verbaal van het door de Rechtbank ’s-Hertogenbosch gehouden voorlopig getuigenverhoor in het geding gebracht:
- proces-verbaal van enquête in het voorlopig getuigenverhoor gehouden op 26 mei 2005 van het verhoor van de getuige [getuigege 1],
- proces-verbaal van enquête in het voorlopig getuigenverhoor gehouden op 31 mei 2005 van het verhoor van de partijgetuige [eiser].
3. Gedaagden hebben daarna de volgende processen-verbaal van het door de Rechtbank
’s-Hertogenbosch gehouden voorlopig getuigenverhoor in het geding gebracht:
- proces-verbaal van voortzetting contra-enquête in het voorlopig getuigenverhoor gehouden op 8 december 2005 van het verhoor van de partijgetuige [getuige 2]
- proces-verbaal van voortzetting contra-enquête in het voorlopig getuigenverhoor van 9 december 2005 van het voortgezette verhoor van de partijgetuige [getuige 2]
- proces-verbaal van voortzetting contra-enquête in het voorlopig getuigenverhoor gehouden op 2 februari 2006 van het verhoor van de getuigen [getuige 3] en
[getuige 4],
- proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor in het voorlopig getuigenverhoor gehouden op 2 maart 2006 van de getuige [getuige 5].
4. Uit de genoemde processen-verbaal blijkt dat alle partijen bij de verhoren aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest. Op grond van het bepaalde bij artikel 192 lid 1 Rv hebben die in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen mitsdien dezelfde bewijskracht als die welke op de gewone wijze in het onderhavige geding zouden zijn afgelegd.
5. Bij de beoordeling van de getuigenverklaringen dient voorop te staan dat [eiser] het volgende aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd:
Per 1 mei 2004 is de onderneming die door [eiser] Specialistische Reiniging B.V. werd geëxploiteerd in haar geheel overgenomen door de besloten vennootschap SRA Systeem Realisatie Afbouw B.V., althans door één van de ondernemingen van [getuige 2]
De overgang is volgens [eiser] een activa/passiva transactie geweest, waarbij meer in het bijzonder de volgende activa en passiva zijn overgegaan:
- alle zes personeelsleden, waaronder [eiser] en diens broer [XXX]; het personeel en [eiser] hebben vanaf 1 mei 2004 op Schiphol gewerkt op dezelfde werkplek voor dezelfde opdrachtgevers;
- alle administratie; deze is vanaf 1 mei 2004 door SRA Systeem Realisatie Afbouw B.V. gevoerd;
- alle opdrachten; vanaf 1 mei 2004 is door [getuige 2] voor de werkzaamheden gefactureerd aan de in productie 1 bij de dagvaarding genoemde drie opdrachtgevers;
- alle auto’s en materialen;
- alle passiva; volgens opgave van gedaagden hebben zij in totaal voor [eiser] Specialistische Reiniging B.V. een bedrag van €158.089,00 voldaan.
Bij de overname van de onderneming was volgens [eiser] afgesproken dat gedaagden als tegenprestatie voor de overname de schulden van de onderneming zouden voldoen, althans [eiser] verkeerde in de veronderstelling dat dat was afgesproken.
6. De bewijsopdracht betreft de vraag of sprake is geweest van een overgang van de onderneming van [eiser] Specialistische Reiniging B.V. naar (een van) gedaagden.
De getuigenverklaringen en het overige aangedragen bewijsmateriaal dienen aan de hand van de volgende uitgangspunten te worden beoordeeld.
Het begrip overgang impliceert een vervreemder en verkrijger, dus een wijziging in de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onderneming exploiteert en die uit dien hoofde als werkgever verplichtingen heeft tegenover de in de onderneming aangestelde werknemers.
Overgang van onderneming veronderstelt de overgang van een economische eenheid, dus van een georganiseerd geheel van personen en middelen, waarmee een economische activiteit wordt uitgeoefend. Voor overgang van een economische eenheid met behoud van identiteit is meer nodig dan dat alleen de economische activiteit wordt overgenomen. Er moeten ook personeel en/of bedrijfsmiddelen zijn overgenomen.
In een geval als het onderhavige moet worden onderzocht, of het gaat om de vervreemding van een lopend bedrijf, wat met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsactiviteiten.
Om vast te stellen of aan deze voorwaarden is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende goederen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten.
7. De hieronder genoemde getuigen hebben het volgende - voor zover hier van belang - verklaard:
[getuigege 1]:
“In 2004 was ik adviseur van het conglomeraat van bedrijven van [getuige 2]. (…)
[eiser] was directeur van [eiser] Specialistische Reiniging B.V.. [XXX] was de commerciële man. Het bedrijf van [eiser] zat in de problemen. (…)
In het verzoekschrift (…) is opgenomen dat Specialistische Reiniging op 1 mei 2004 is overgenomen door SRA. Er was evenwel geen aandelenoverdracht. Wel zijn de werkzaamheden, de contracten en het personeel van Specialistische Reiniging overgegaan op SRA later SRS. De achtergrond hiervan is dat de opdrachtgevers op Schiphol instemden met de vaststellingsovereenkomst die op 17 mei 2004 tussen de Deinum Groep enerzijds en Specialistische Reiniging en [getuige 2] Afbouwgroep anderzijds. Zij zagen dat een en ander goed geregeld was en waren ermee akkoord dat SRA de werkzaamheden van Specialistische Reiniging met terugwerkende kracht tot 1 mei 2004 zou overnemen. Daarbij stelden de opdrachtgevers een aantal eisen. (…) Ook zouden [eiser] en [XXX] in dienst moeten blijven van SRA of een nieuw op te starten B.V. (…)
In dat kader betaalde de [getuige 2] Groep ook schulden van Specialistische Reiniging (…).
[eiser] Specialistische Reiniging B.V. is bij mijn weten na 1 mei 2004 blijven bestaan, doch heeft geen activiteiten meer verricht. Dat mocht ook niet in het kader van de getroffen financiële regeling: [eiser] mocht geen werkzaamheden meer in Specialistische Reiniging verrichten.
Met ingang van 1 mei 2004 factureerde SRA, en later SRS, aan de opdrachtgevers. Specialistische Reiniging had, behalve de drie grote opdrachtgevers op Schiphol, ook nog een aantal andere opdrachtgevers (…). Ik weet niet of al die opdrachtgevers ook zijn overgegaan. Op jaarbasis schat ik dat de omzet voor zo’n 70 à 80 procent werd gemaakt op opdrachten van de drie grote opdrachtgevers op Schiphol.
Met ingang van 1 mei 2004 werkte SRA met materieel van Specialistische Reiniging. In “mijn” periode van mei tot augustus/september 2004 heeft SRA bij mijn weten ook niets aan materieel gekocht.
(…)
Er was geen sprake van dat, nadat [eiser] en Specialistische Reiniging alle schulden hadden voldaan, de werkzaamheden, contracten en alles wat door SRA was overgenomen, weer terug zouden gaan naar Specialistische Reiniging. (…)”
[eiser]:
“(…)
[XXX] heeft (…) contact gezocht met de [getuige 2] Groep. Tot die groep behoorde S.R.A. Systeem Realisatie Afbouw B.V.. In april 2004 spraken wij met [getuige 1], de adviseur van [getuige 2] Groep over het overnemen van personeel, auto’s, contracten en andere activa van mijn B.V. door S.R.A. Dit is ook geschied. S.R.A. betaalde ons niets, maar ze beloofden orde op zaken te stellen in de financiële huishouding van mijn B.V.. Dat was namelijk, zowel voor [XXX] als voor mij, een onoverzienbare chaos geworden, die maakte dat ik in die dagen slecht sliep. Ook de 3 grote opdrachtgevers op Schiphol, Asito, Gom en Hago bemoeiden zich met het overnemen van de activiteiten door S.R.A.. Zij hadden 4 eisen aan S.R.A..
- de relatie met Deinum Groep moest netjes worden afgekaart;
- de achterstallige sociale lasten moesten netjes worden betaald;
- [XXX] en ik zouden in dienst treden bij S.R.A.: [XXX] om als voorheen het werk te ‘versieren’, en ik om ’s nachts het schoonmaakwerk te blijven doen.
Ik ben bij de overnamegesprekken geweest. S.R.A. was akkoord met de eisen van de opdrachtgevers. Met S.R.A. had mijn B.V. een louter mondelinge overeenkomst.
(…)
Ik was dus werkzaam voor S.R.A., zoals ik ook voorheen werkzaam was als feitelijk uitvoerder van schoonmaakwerkzaamheden op Schiphol. Ik weet niets van financiële zaken die in die dagen speelden. [getuige 1] regelde alles. Zo’n twee keer per maand sprak ik ’s middags op Schiphol met [getuige 1] over de voortgang van de werkzaamheden en of de klanten tevreden waren. Alle correspondentie, ook die van crediteuren van mijn B.V. stuurde ik door naar [getuige 1], die een en ander zou regelen. (…)
Ik weet van een financiële regeling die in de zomer van 2004 (medio augustus) is getroffen met de [getuige 2] Groep. Het kwam erop neer dat S.R.A. mijn hypotheekschuld van €35.000,00, de schuld van mijn B.V. ad €100.000,00 aan Sombroek en een schuld van zo’n €158.000,00 aan schuldeisers van mijn B.V. zou betalen.
(…)
€158.000,00 zou S.R.S. gaan terugverdienen. S.R.S. was het op 1 mei 2004 opgerichte bedrijf dat de activa uit mijn B.V. daadwerkelijk heeft overgenomen. Abusievelijk sprak ik hiervoor over S.R.A.. Uit de winst van S.R.S. zou dus de schuld van mijn B.V. worden afgelost. In feite kun je daarin een overnamesom zien voor alle activa die toen op S.R.S. zijn overgegaan.
(…)
In april 2004 is de administratie van mijn B.V. onderzocht door de heren [getuige 1] en [YYY] (Brabin B.V.) in opdracht van [getuige 2].
(…)”
[getuige 2] op 8 december 2005:
“(…)
Later werkten [XXX] en [eiser] samen in hun bedrijf in de schoonmaakbranche. (…)
[XXX] meldde zich bij mij, toen hij al failliet was, omdat hij voor het bedrijf van [eiser] structuur zocht. (…)
Uiteindelijk was de teneur dat ze er samen voor wilden gaan.
Ik wilde hen wel helpen. Bovendien wilde ik graag een voet aan de grond krijgen in de facilitaire dienstverlening op Schiphol. Zij hadden daar de nodige contacten.
(…)
De broers hadden met Van Deinum enigerlei vorm van samenwerking waarvan ik niet precies weet hoe die in elkaar stak. Van Deinum zou die samenwerking beëindigen, en ik zou met de broers [eiser] verder gaan.
(…)
In 2004 sprak ik (…) ook met Van Deinum (…) en met de drie hoofdaannemers van schoonmaakwerk op Schiphol: Asito, Hago en Gom. Ik voerde die gesprekken niet alleen, maar ook met Cor [getuige 1], die ook namens mij met de betrokkenen sprak.
(…)
In mei 2004 trad het personeel van [eiser] in dienst bij de door mij daartoe opgerichte onderneming SRS B.V. Dit personeel werkte dus voortaan voor mij. Aan [XXX] en [eiser] betaalde ik ieder €2.000,-- per maand. De status van die betaling is voor mij niet duidelijk. Ik had met hen geen arbeidscontract. Van activa binnen het bedrijf van [eiser] was nauwelijks sprake. Veel konden we er niet mee; SRS heeft toen zelf machines en dergelijke aangeschaft.
SRS dan wel [getuige 2] Afbouwgroep B.V. (…) nam de schulden van [eiser] over. Deze schulden waren: een schuld van €38.000,-- aan Fortis en een schuld van €100.000,-- aan een particulier (…) waarvoor [eiser] hypotheek op zijn woning had gegeven. (…) In totaal betaalden wij dus zo’n €300.000,00 voor [eiser]. De afspraken die ik in dat verband met [eiser] maakte waren de volgende: (…) hij zou geen werkzaamheden meer verrichten in zijn eigen B.V. (…) en hij zou niet meer gebruik maken van de diensten van zijn zwager Klaas Schilder (…).
De hypotheek bij de notaris is pas op het huis van [eiser] gevestigd toen hij al zo’n 4 a 5 maanden voor SRS had gewerkt, en wij intussen zijn schulden hadden betaald.
(…)
Toen [eiser] weg was, is SRS doorgegaan met [XXX]. Omdat [XXX] uiteindelijk niet in de structuur van SRS bleek te passen, is de samenwerking met [XXX] daarop (…) beëindigd.
(…)”
[getuige 2] op 9 december 2005:
“Toen wij in het voorjaar van 2004 in gesprek waren met de hoofdaannemers gaven deze aan met [eiser] te willen stoppen. De reden daarvoor was dat afspraken niet waren nagekomen. We hebben toen nieuwe afspraken met hen genaakt. Overigens zijn dat louter mondelinge afspraken (…).
Eén van de hoofdaannemers, Gom, heeft inmiddels aangegeven met ingang van 1 januari 2006 de samenwerking met SRS te verbreken. SRS blijft nog wel werken voor Hago en Asito.
(…)
De materialen van [eiser] Specialistische Reiniging die we nog konden gebruiken, zoals bijvoorbeeld een paar boenmachines, zijn we ook blijven gebruiken.
(…)”
[getuige 5]:
“(…)
Begin 2004 werd ik door [getuige 2] voorgesteld aan [getuige 1]. Mijn opdracht was het verkrijgen van inzicht in de financiële situatie, ook uit het verleden, van [XXX] [eiser] en later van [eiser] Specialistische Reiniging B.V.. Ik ben daar pakweg van begin 2004 tot augustus 2004 mee doende geweest. Mijn begrip van de zaak was dat [eiser] samenwerkte met [getuige 2]. Dat [getuige 2] [eiser] had overgenomen of zou overnemen was mij niet bekend. De opdracht van [getuige 2] vloeit voort uit het feit dat [XXX] [eiser] niet goed kon functioneren omdat hij steeds werd geconfronteerd met financiële problemen, zowel in zijn privé-situatie als bijvoorbeeld met de belastingdienst.
(…)
[getuige 2] wilde [eiser] helpen en bovendien was [eiser] voor [getuige 2] een opstap om meer werk op Schiphol te genereren.
(…)
In februari/maart 2004 wilde Deinum met de samenwerking met [eiser] B.V. stoppen. Toen is [getuige 2] in beeld gekomen om [eiser] te helpen (…)
U houdt mij voor dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen Deinum Groep enerzijds en Specialistische Reiniging en [getuige 2] anderzijds. Ik weet over die vaststellingsovereenkomst dat Deinum de relatie met [eiser] B.V. wilde beëindigen. [getuige 2] nam in feite die rol van Deinum over. De vaststellingsovereenkomst diende om die overgang van de relatie met [eiser] te bewerkstelligen.
(…) in totaal heeft [getuige 2] EUR 158.089,-- betaald, waarvan EUR 110.000,-- aan schulden van de B.V. Het verschil betrof schulden van [XXX] in privé, die [getuige 2] heeft betaald.
(…)
Ik weet niet of er vanaf 1 mei 2004 nog facturen door de B.V. aan opdrachtgevers zijn verstuurd. Er staan vanaf die datum nog wel inkoopfacturen op naam van de B.V. Bij gebrek aan geld deed de B.V. geen betalingen meer; daarvoor zorgde van der Krieken. Ik wist van [getuige 1] dat het personeel van de B.V. op 1 mei 2004 op de loonlijst van SRS was gekomen.
(…)
[eiser] en [XXX] zouden niet in dienst treden bij SRS maar achterblijven in de B.V. De B.V. had immers een schuld aan [getuige 2] die moest worden terugbetaald. De constructie was dat [eiser] en [XXX] een vast bedrag aan de B.V. zouden onttrekken om van te leven, en dat de winst van de B.V. zou worden aangewend om de schuld van de B.V. aan [getuige 2] te voldoen.
(…)”
8. [eiser] heeft voorts de volgende schriftelijke bewijsstukken in het geding gebracht:
a. Een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant waaruit blijkt dat is geregistreerd dat de besloten vennootschap SRS Systeem Realisatie Specialistische Reiniging B.V. op 10 mei 2004 is opgericht, dat de daarbij vermelde bedrijfsomschrijving luidt: “Reinigingsactiviteiten” en dat [getuige 2] Afbouwgroep B.V. de enig aandeelhouder en bestuurder van SRS is.
b. Een kopie van een arbeidsovereenkomst van [ZZZ] één van de voormalige werknemers van [eiser] Specialistische Reiniging B.V. waaruit blijkt dat deze werknemer met ingang van 1 mei 2004 in dienst is getreden van SRS.
c. Een kopie van een factuur van een voormalige relatie van [eiser] Specialistische Reiniging B.V., gedateerd 8 mei 2004 en gericht aan SRS B.V. voor verrichte schoonmaakwerkzaamheden.
d. Een pagina uit de financiële administratie van [eiser] Specialistische Reiniging B.V., gedateerd 9 mei 2004, waarop onder het kopje “autokosten” de kentekens staan vermeld van bedrijfslease-auto’s, waaronder de kentekens: 38-LH-HJ, 76-BF-XX, 86-BD-SZ en 85-BD-SZ.
e. Kopieën van vier brieven van Auto Lease Rora B.V., gericht aan [eiser], alle gedateerd 28 juli 2004, waarin wordt medegedeeld dat met ingang van 1 augustus 2004 de leasecontracten voor de kentekens 38-LH-HJ, 76-BF-XX, 86-BD-SZ en 85-BD-SZ worden overgezet op naam van SRS B.V. Deze brieven zijn mede ondertekend door [eiser] en namens SRS B.V. door [AAA].
9. De kantonrechter acht - de verklaringen van de genoemde getuigen zowel in hun onderling verband als elk afzonderlijk beschouwd en gewogen, zulks in samenhang met de voorts ter zake nog overgelegde bewijsstukken en de door partijen daarop gegeven toelichtingen - [eiser] in dier voege in het hem opgedragen bewijs geslaagd dat sprake is van een overgang van de onderneming van [eiser] Specialistische Reiniging B.V. naar (uiteindelijk) SRS.
Uit de hierboven vermelde getuigenverklaringen blijkt immers dat personeel en bedrijfsmiddelen naar SRS zijn overgegaan en dat schulden van [eiser] Specialistische Reiniging B.V. door ofwel SRS ofwel door een van de andere gedaagden zijn voldaan. Dat weliswaar niet alle bedrijfsmiddelen zijn overgegaan doet daar niet aan af, omdat in ieder geval het overgrote deel van het personeel en de bedrijfsmiddelen alsmede ongeveer 80% van het klantenbestand, te weten: de drie grote opdrachtgevers, zijn overgegaan.
Die overgang van de onderneming strookt ook met de uitdrukkelijke wens van gedaagden om voet aan de grond te krijgen op Schiphol. Hun intentie moet daarom geacht worden te zijn gericht op overname van de onderneming van [eiser] Specialistische Reiniging B.V.
Dat [eiser] geen arbeidscontract is aangeboden ten tijde van die overgang is niet relevant, omdat ingevolge artikel 7:663 BW [eiser] als werknemer van rechtswege in dienst kwam bij (uiteindelijk) SRS. Dat andere werknemers wel een nieuw schriftelijk arbeidscontract hebben gekregen, doet er niet aan af dat sprake is van overgang van een onderneming.
Ook het feit dat de overnemende vennootschap nieuwe bedrijfsmiddelen heeft moeten aanschaffen, omdat het materiaal van [eiser] Specialistische Reiniging B.V. nauwelijks iets voorstelde, doet aan het aannemen van een overgang niet in de weg, omdat gesteld noch gebleken is dat door die aanschaf de identiteit van schoonmaakbedrijf verloren is gegaan.
10. Op grond van het bovenstaande komt de kantonrechter tot de slotsom dat [eiser] in dienst is van gekomen bij SRS. Hoewel SRS onderdeel uitmaakt van de als zodanig aan te duiden [getuige 2] Groep, brengt dat nog niet met zich dat de beide andere gedaagden mede aansprakelijk zijn voor de verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en SRS. De vordering tegen Afbouwgroep BV en SRA zal daarom worden afgewezen.
11. Ten aanzien van de vordering tegen SRS overweegt de kantonrechter het volgende.
SRS heeft aangevoerd dat zo er al een arbeidsovereenkomst met [eiser] zou hebben gestaan, deze overeenkomst dan eindigde op 30 september 2004.
Voor zover SRS zich beroept op de door partijen op 6 oktober 2004 ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 mei 2004 tot 1 oktober 2004, kan daaraan geen geloof worden gehecht. SRS heeft immers zelf gezegd dat deze overeenkomst is opgesteld om de rechten van [eiser] op grond van de sociale wetgeving veilig te stellen. Bovendien geldt dat door de overgang van de onderneming [eiser] voor onbepaalde tijd in dienst is gekomen van SRS, aangezien hij, zoals hij onweersproken heeft gesteld, ook voor onbepaalde tijd in dienst van [eiser] Specialistische Reiniging B.V..
12. Het vorenstaande neemt evenwel niet weg dat aan de stelling van SRS ten grondslag ligt dat tussen partijen op 6 oktober 2004 overeenstemming bestond omtrent beëindiging van het arbeidscontract. [eiser] heeft aangevoerd dat hij onder druk heeft ingestemd met die beëindiging. Op dit punt hebben de eerder genoemde getuigen ook verklaringen afgelegd. Uit die verklaringen blijkt van een dergelijke druk niet. Er met dus van worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en SRS met ingang 1 oktober 2004 is geëindigd, zodat [eiser] geen aanspraak meer kan maken op loonbetaling vanaf die datum.
13. Op grond van het vorenstaande zal daarom ook tegen SRS de vordering moeten worden afgewezen.
14. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagden begroot op €280,00 aan begrote taxe voor de getuige [YYY] en op €2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.