Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2447

Datum uitspraak2006-10-11
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers751-H-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geval van gezamenlijk gezag: schorsing (geen ontzegging) van het recht op omgang. In dit geval voor twee jaren.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 11 oktober 2006 Rekestnummer. : 751-H-06 Rekestnr. rechtbank : 05-5043 [verzoeker], wonende op een onbekende woon- of verblijfplaats, verzoeker, hierna te noemen: de vader, procureur mr. H.J.A. Knijff, tegen [verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep hierna te noemen: de moeder, procureur mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson. Als belanghebbende is aangemerkt: de raad voor de kinderbescherming, vestiging Den Haag, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 1 juni 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 3 maart 2006. De moeder heeft op 17 juli 2006 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 14 juli 2006 en 25 augustus 2006 aanvullende stukken ingekomen. De raad heeft het hof bij brief van 16 augustus 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Op 20 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de vader, mr. M. Haverkort, en de moeder, bijgestaan door haar procureur, mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson. De vader is, hoewel daartoe behoor-lijk opgeroepen, niet verschenen. De moeder en de raadslieden hebben het woord gevoerd. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de ontzegging van het recht op omgang van de vader en de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen [kind]. 2. De vader verzoekt uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek tot ontzegging van het recht op omgang van de man met zijn minderjarige dochter af te wijzen. De moeder bestrijdt zijn beroep. 3. De man heeft in grief 1 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vader – nu hij niet ter zitting is verschenen – geen verweer wenste te voeren tegen het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling. De vader was van mening dat het tijdelijk rustiger zou zijn voor [kind] wanneer er tijdelijk geen omgang zou plaatsvinden. Dit meende de vader slechts voor de situatie ten tijde van de procedure in eerste aanleg. Hij had geenszins de bedoeling om geen verweer te voeren tegen een volledige ontzegging van zijn recht op omgang met [kind]. In grief 2 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van dusdanig gewijzigde omstandigheden dat omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van [kind]. De door de moeder gestelde omstandigheden zijn onjuist. De vader is [kind] altijd komen ophalen en heeft haar nooit verwaarloosd. Van overmatige alcoholgebruik is nooit sprake geweest. Een koffiehuis waar de vader [kind] wel eens mee naar toe nam is nog geen café. De vader verbleef in de weekenden met [kind] bij zijn ouders. Als er sprake zou zijn geweest van verwaarlozing dan wel alcoholmisbruik dan hadden de ouders wel ingegrepen. De incidenten waarnaar de moeder verwijst in haar verzoekschrift, zijn door de moeder verkeerd uitgelegd. De vader was thuis niet dronken in aanwezigheid van [kind] en ook van mishandeling van de moeder in het verleden, was geen sprake. De vader is vrijgesproken van de mishandeling en heeft schadevergoeding aan de moeder betaald. In grief 3 voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte geen advies heeft ingewonnen bij de Raad voor de Kinderbescherming, ondanks de verstrekkende beslissing. Ten tijde van de scheiding in 2001 is er een rapport opgemaakt door de raad op grond waarvan de tussen de vader en [kind] juist wel een omgangsregeling is vastgelegd. De vader is bereid opnieuw aan een onderzoek van de raad mee te werken. 4. De moeder stelt dat de motivering van de vader op alle punten onjuist is. Het gedrag van de vader kenmerkt zich door drankgebruik, autorijden zonder rijbewijs en onverantwoordelijk gedrag. De moeder nodigt de vader uit om zijn strafblad over te leggen zodat kan worden nagegaan of hij is veroordeeld voor de mishandeling. Voorts vraagt de moeder zich af hoe een omgangsregeling te realiseren is nu de vader is gedetineerd in de P.I. in Utrecht. Het zwaarwegend belang van [kind] verzet zich tegen het hebben van omgang met haar vader omdat hij zijn gedrag niet aan haar aanpast. De moeder heeft geen bezwaar tegen een (aanvullend) onderzoek door de raad. 5. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de vader gesteld dat – nu de vader niet langer is gedetineerd – een eventuele omgangsregeling zou kunnen plaatsvinden bij de ouders van de vader en eventueel – om te beginnen – onder toezicht van een derde. De omgang zou langzaam kunnen worden opgebouwd. De moeder blijft bij haar standpunt dat omgang tussen de vader en [kind] voor veel onrust zou zorgen bij [kind] en bij haar en dus ongewenst en niet in het belang van [kind] is. De vader heeft in de periodes waarin hij op vrije voeten was voor veel onrust gezorgd, door doodsbedreigingen te uiten aan het adres van de moeder en ander onverantwoordelijk gedrag. 6. Het hof oordeelt als volgt. In tegenstelling tot hetgeen door de rechtbank is overwogen en beslist omtrent de ontzegging van de omgang, is het hof – op grond van recente uitspraken van de Hoge Raad – van oordeel dat ingeval beide ouders het gezag hebben (zoals in casu het geval), ontzegging van het recht op omgang voor onbepaalde tijd niet mogelijk is. Een tijdelijke schorsing van de uitoefening van het omgangsrecht behoort in dat geval wel tot de mogelijkheden. De bestreden beschikking zal dan ook worden vernietigd. Ter terechtzitting heeft de moeder onweersproken gesteld dat de vader in de periodes voor en na zijn detentie zorgt voor grote onrust in het gezin van de moeder. Daarbij is – eveneens onweersproken – door de moeder gesteld dat het gedrag van de vader zich kenmerkt door onverantwoordelijk gedrag en doodsbedreigingen aan haar adres. Deze omstandigheden, alsmede het feit dat de vader inmiddels weer op vrije voeten is gesteld, hij niet ter zitting is verschenen en het hof een periode van rust nodig acht voor [kind] en de overige leden van het gezin, geven het hof aanleiding om de omgang tussen de vader en [kind] te schorsen met ingang van heden voor de duur van 2 jaar. 7. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-kende: schorst de omgang tussen de vader en de minderjarige [kind] met ingang van heden voor de duur van 2 jaar; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Punselie bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2006.