
Jurisprudentie
AZ2443
Datum uitspraak2006-10-11
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers991-H-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers991-H-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uithuisplaatsing. Hoger beroep niet ontvankelijk wegens geen belang. Uitvoerige overweging waarom gebruik spoedmachtiging ex artikel 800, lid 3 Rv geoorloofd was.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 oktober 2006
Rekestnummer. : 991-H-06
Rekestnr. rechtbank : JE RK 06-1097
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.J.W. Alt,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 19 juli 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 mei 2006 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 13 september 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 28 juli 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 26 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 10 augustus 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij voornoemde brief is het raadsrapport van 13 december 2002 gevoegd.
Op 27 september 2006 is de zaak , tezamen met de zaak met rekestnummer 1209-H-06, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J.E.H. van Baarle-Overes, en namens Jeugdzorg: de heer R.J. Arkink, mevrouw D.D. Nijman, mevrouw mr. N.E. Mostert en mevrouw S.I.L.V. Goei. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [kind 1] is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is komen vast te staan dat de achternaam van de minderjarige [kind 3] niet ‘[1]’ maar ‘[2]’ is.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 1],
[kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2], en
[kind 3], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 3],
voor de periode van 30 mei 2006 tot 7 juni 2006 in een voorziening voor pleegzorg.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de inleidende verzoeken van Jeugdzorg in het geheel af te wijzen, alles met veroordeling van Jeugdzorg in de kosten van beide instanties, een en ander voor zover de wet het toelaat.
3. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep en verzoekt primair de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Subsidiair verzoekt Jeugdzorg het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met afwijzing van het verzoek van de moeder om Jeugdzorg in de kosten van het geding te veroordelen.
DE ONTVANKELIJKEID VAN HET HOGER BEROEP
4. De moeder komt in hoger beroep van de beschikking van 30 mei 2006, waarbij aan Jeugdzorg machtiging is verleend om de minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] uit huis te plaatsen gedurende de periode van 30 mei 2006 tot 7 juni 2006. De periode waarop deze machtiging ziet, was al verstreken op het moment dat de moeder daarvan hoger beroep instelde. De moeder heeft daarom geen belang meer bij haar hoger beroep tegen deze beschikking. Zij dient te dien aanzien dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Gelet op het vorenstaande wijst het hof het verzoek van de moeder om Jeugdzorg te veroordelen in de kosten van beide instanties, af.
6. Namens de moeder is gesteld dat ten onrechte door Jeugdzorg de weg van de spoedmachtigingsprocedure als bedoeld in artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gevolgd ter verkrijging van de machtiging tot uithuisplaatsing zoals afgegeven op 30 mei 2006. In het uitdrukkelijke verzoek van de advocaat van de moeder ter zitting van het hof, ziet het hof aanleiding hieromtrent het navolgende op te merken.
7. Het hof is te dien aanzien uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende gebleken. Bij beschikking van 2 mei 2006 is door de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing afgegeven voor de periode van 3 mei 2006 tot 20 mei 2006. Op het moment dat Jeugdzorg op 19 mei 2006 deze beschikking ontving, bleek dat de machtiging niet voor de duur van de ondertoezichtstelling was verleend, maar tot 20 mei 2006. De minderjarigen waren derhalve vanaf 20 mei 2006 uit huis geplaatst zonder dat daartoe een machtiging was verstrekt.
Jeugdzorg was van oordeel dat de noodzaak tot uithuisplaatsing van de minderjarigen nog onverminderd aanwezig was en verkeerde aanvankelijk in de veronderstelling dat een herstelbeschikking van de kinderrechter zou gaan voorzien in de ontstane lacune. Op het moment dat Jeugdzorg duidelijk werd dat de kinderrechter geen herstelbeschikking zou afgeven, schatte Jeugdzorg de situatie zodanig ernstig in dat zij meende gebruik te moeten van maken van de spoedmachtigingsprocedure. Jeugdzorg wilde op die wijze voorkomen dat de kinderen door de moeder zouden worden weggehaald bij de pleegmoeder, waar zij op dat moment verbleven. De kinderen zouden hierdoor in acuut gevaar worden gebracht, hetgeen Jeugdzorg wilde voorkomen. De moeder wilde dat de kinderen weer bij haar zouden komen wonen. Zij was inmiddels op de hoogte van de verblijfplaats van de kinderen. De advocaat van de moeder had aan Jeugdzorg en de kinderrechter aangegeven dat zij en de moeder gehoord wensten te worden in een eventuele (nieuwe) machtigingsprocedure. De advocaat van de moeder sloot niet uit dat de kinderen, hangende een eventuele procedure, nog bij de pleegmoeder konden blijven, doch evenmin dat zij direct naar de moeder terug zouden moeten. Zij hield beide opties open.
Het hof is van oordeel dat Jeugdzorg onder de gegeven omstandigheden terecht de weg van de spoedmachtigingsprocedure heeft bewandeld. De behandeling van het verzoek ter zitting van de kinderrechter kon in dit geval niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarigen, welk gevaar op elk moment dat nog langer zou worden gewacht, zou kunnen worden verwezenlijkt. Het verzoek is vervolgens ter zitting van de kinderrechter van 6 juni 2006 aan de orde geweest.
8. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Reinking en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Buiting als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2006.