Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2437

Datum uitspraak2006-10-04
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers224-R-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vervangende toestemming voor erkenning. Vaststellen bezoekregeling.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 4 oktober 2006 Rekestnummer. : 224-R-06 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 04-1518 en F1 RK 04-3032 [verzoekster], wonende te [wo[woonplaats], verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. S.H. Broeseliske, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep, hierna te noemen: de vader. Als belanghebbenden zijn aangemerkt: 1. mr. M.I. Agema, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige: [kind 4], kantoor houdende te Rotterdam, hierna te noemen: de bijzondere curator, 2. de raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is op 17 februari 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 28 november 2005. De vader heeft op 5 juli 2006 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 24 maart 2006 en 4 april 2006 aanvullende stukken ingekomen. De bijzondere curator heeft het hof op 19 juli 2006 een verweerschrift doen toekomen. Op 30 augustus 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. P. Vermeulen, de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.W. Houwing, alsmede de bijzondere curator. Namens de raad is verschenen: de heer W.A.J. Reigersberg. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. J.P. Wittop Koning, heeft schriftelijk geconcludeerd. De hierna te noemen minderjarige [kind 1] is in raadkamer gehoord. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Ter zitting heeft de moeder, met instemming van de vader, een uittreksel uit het gezagsregister overgelegd. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 24 december 2004 van de rechtbank te Rotterdam. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP 1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de volgende kinderen zijn geboren: - [kind 1], op [geboortedatum in 1990], hierna te noemen: [kind 1], - [kind 2], op [geboortedatum in 1996], hierna te noemen: [kind 2], - [kind 3], op [geboortedatum in 1997], hierna te noemen: [kind 3], en - [kind 4], op [geboortedatum in 2001], hierna te noemen: [kind 4]. 2. In geschil is de vervangende toestemming tot erkenning van [kind 4] door de vader. Daarnaast is in geschil de omgangsregeling tussen de vader en [kind 2], [kind 3] en [kind 4]. 3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking, waarbij de vader vervangende toestemming tot erkenning van [kind 4] is verleend en waarbij onder meer een omgangsregeling tussen de vader en [kind 2], [kind 3] en [kind 4] is bepaald, en de tussenbeschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vader in zijn inleidende verzoeken alsnog niet te ontvangen, dan wel hem deze te ontzeggen. 4. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de vastgestelde omgangsregeling tussen hem en de drie bij de moeder wonende kinderen, en, in zoverre opnieuw beschikkende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij [kind 2], [kind 3] en [kind 4] in het kader van een omgangsregeling bij zich mag hebben op die momenten dat hij niet hoeft te werken, althans een dusdanige omgangsregeling te bepalen als het hof redelijk en in het belang van partijen kinderen acht. 5. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij zijn verzoek in incidenteel appel met betrekking tot de omgangsregeling met [kind 2] en [kind 3] intrekt, zodat dit punt geen bespreking behoeft. 6. Daarnaast heeft de vader ter zitting verklaard dat hij zijn verzoek in incidenteel appel met betrekking tot de omgangsregeling met [kind 4] wenst te wijzigen. Het hof begrijpt uit de stellingen van de vader dienaangaande dat hij zijn voormeld verzoek aldus wijzigt dat hij verzoekt te bepalen dat hij iedere woensdag omgang met [kind 4] mag hebben. Vervangende toestemming erkenning 7. De moeder is van mening dat vervangende toestemming tot erkenning alleen mag worden verleend indien in rechte vast komt te staan dat van haar zijde geen enkel rechtens te respecteren bezwaar naar voren is gekomen. De moeder stelt dat zij wel degelijk een rechtens te respecteren bezwaar naar voren heeft gebracht. De moeder heeft namelijk uit gedragingen van [kind 4] afgeleid dat er sprake is van seksueel misbruik door de vader. 8. De vader ontkent uitdrukkelijk dat hij [kind 4] seksueel heeft misbruikt. Daarbij betwist de vader de stelling van de moeder dat zij aangifte heeft gedaan van seksueel misbruik. De vader heeft sterk het vermoeden dat de moeder met haar stellingen wraak wil nemen, aangezien hij de relatie met de moeder heeft beëindigd. 9. De bijzondere curator acht het, ondanks alle problemen die er (kennelijk) tussen partijen en/of [kind 4] zijn, in het belang van [kind 4] dat zij dezelfde juridische vader heeft als [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. 10. Het openbaar ministerie heeft verklaard zich aan te sluiten bij het standpunt van de bijzondere curator, zoals dat hiervoor is weergegeven. 11. De raad heeft ter zitting verklaard zich eveneens aan te sluiten bij het standpunt van de bijzondere curator, zoals dat hiervoor is weergegeven. 12. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de vader de verwekker is van [kind 4]. Bij de vraag of vervangende toestemming moet worden verleend neemt het hof als uitgangspunt, dat het belang van de verwekker bij vervangende toestemming dient te worden afgewogen tegen het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en de belangen van het kind zelf. 13. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat erkenning in het belang van [kind 4] is. Daartoe overweegt het hof dat de vader met betrekking tot de andere drie kinderen van partijen, te weten [kind 1], [kind 2] en [kind 3], ook de juridische vader is. Voorts overweegt het hof dat niet is gebleken dat, zoals de moeder stelt, de vader [kind 4] seksueel heeft misbruikt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vader, evenmin is gebleken dat de moeder aangifte van seksueel misbruik heeft gedaan. Zij heeft haar stelling dienaangaande niet met stukken onderbouwd. 14. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking met betrekking tot de vervangende toestemming tot erkenning van [kind 4] door de vader bekrachtigen. Omgangsregeling 15. De moeder is, om redenen als hiervoor vermeld, van mening dat een omgangsregeling tussen de vader en [kind 4] niet in het belang van laatstgenoemde is. Daarbij wijst de moeder erop dat de verhouding tussen haar en de vader uitermate slecht is. De omgangsregeling is, volgens haar, dan ook nooit goed op gang gekomen. De moeder is van mening dat een omgangsregeling meer kwaad dan goed brengt, aangezien partijen in het kader van de omgangsregeling met elkaar worden geconfronteerd. Dit werkt volgens de moeder onnodig belastend voor [kind 4]. 16. De vader acht het in het belang van [kind 4] dat er een ruime en onbegeleide omgangsregeling tussen beiden wordt vastgelegd. Het streven van de vader is te komen tot een omgangsregeling waarbij [kind 4] bij hem is, op de momenten dat hij niet hoeft te werken. 17. Het openbaar ministerie is van mening dat in casu niet aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a BW is voldaan. Het openbaar ministerie kan zich vinden in de beperkte omgangsregeling, zoals die is voorgesteld door de raad. 18. Het hof is van oordeel dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van [kind 4] zich verzet tegen een omgangsregeling met de vader. Daartoe overweegt het hof als volgt. Het hof neemt in aanmerking hetgeen hiervoor ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning is overwogen. Daarbij overweegt het hof dat de raad in haar rapport van 24 augustus 2005 de rechtbank heeft geadviseerd een omgangsregeling tussen [kind 4] en de vader vast te stellen. Voorts overweegt het hof dat niet is gebleken dat de communicatieproblemen tussen de ouders van dien aard zijn dat een omgangsregeling tussen de vader en [kind 4] in strijd is met haar zwaarwegende belangen. 19. De vader pleit voor een ruime omgangsregeling met [kind 4]. Hij wil haar zien op de momenten dat hij niet hoeft te werken, te weten op woensdag. Het hof is van oordeel dat een wekelijkse omgangsregeling te onrustig is voor [kind 4], die nog erg klein is. Een tweewekelijkse omgangsregeling acht het hof daarentegen, in aanmerking genomen hetgeen hierna zal worden overwogen, wél in overeenstemming met haar belangen. De vader heeft verklaard dat hij zich ter zake van de omgangsregeling met [kind 4] verder wil conformeren aan hetgeen de gezinsvoogd van [kind 4] in dit opzicht in haar belang acht. Het hof ziet aanleiding daarbij aan te sluiten, nu het belang van [kind 4] daarmee wordt gewaarborgd. Het hof zal dan ook bepalen dat de vader gerechtigd is eenmaal per twee weken omgang met [kind 4] te hebben, op nader door de gezinsvoogd van [kind 4] te stellen voorwaarden. 20. Het hof zal, in aanmerking genomen het vorenstaande, de bestreden beschikking met betrekking tot de omgangsregeling tussen de vader en [kind 4] vernietigen. 21. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover die de omgangsregeling tussen de vader en [kind 4] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt een omgangsregeling tussen de vader en [kind 4], inhoudende dat de vader gerechtigd is omgang met [kind 4] te hebben gedurende eenmaal per twee weken op woensdag, op nader door de gezinsvoogd van [kind 4] te stellen voorwaarden; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Van den Wildenberg en Zonnenberg, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2006.