Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2434

Datum uitspraak2006-11-14
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/925603-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht wettig en overtuigd bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde partijen. Verdachte heeft door dit gepleegde feit laten blijken dat zij gevaarlijk is voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van andere personen. Zij heeft gedurende een zeer lange periode het slachtoffer stelselmatig belaagd met ongewenste brieven, telefoontjes en bezoeken. Verdachte heeft geen inzicht in de consequenties van haar gedrag voor het slachtoffer en zijn leefomgeving, maar ook geen inzicht in de consequenties voor haarzelf. Verdachte zal daarom voor de duur van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis worden geplaatst. Verdachte wordt ten aanzien van bedreiging van benadeelde partijen vrijgesproken. De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 39 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/925603-06 's-Gravenhage, 14 november 2006 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, adres: [adres], thans gedetineerd in de [naam penitentiaire inrichting]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 oktober 2006. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Nolet, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. [benadeelde partij 1], wonende te [gemeente A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot EUR 2.500,-. [benadeelde partij 2], wonende te [gemeente B], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot EUR 750,-. De officier van justitie mr. Baggerman heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding ten laste gelegde wordt ontslagen van rechtsvervolging met plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de, blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, te weten een grote hoeveelheid brieven, zullen worden onttrokken aan het verkeer. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot EUR 2.500,-, subsidiair 50 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] en een bedrag groot EUR 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2]. De tenlastelegging. Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vorderingen (nadere) wijziging tenlastelegging, gemerkt A1 en A2. Vrijspraak ten aanzien van feit 2. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 ten laste is gelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen is niet vast komen te staan dat verdachte jegens [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2]) en/of [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1]) bedreigingen heeft geuit. Niet is komen vast te staan dat de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen aan het adres van [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1], voorzover deze uitlatingen al een dreigende strekking hebben, daadwerkelijk zien op bedreiging jegens [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1]. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat het het na te melden misdrijf oplevert. Strafbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de verdachte betreffende rapportages, zoals deze op 20 september 2006 respectievelijk 30 oktober 2006 zijn opgemaakt door drs. F.G. Schilder, psycholoog te Rotterdam en drs. J.J.F.M. de Man, psychiater te 's-Gravenhage. De deskundigen Schilder en De Man zijn, ieder voor zich, tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Deskundige Schilder geeft in zijn rapportage samengevat aan dat verdachte uit de onderzoekscontacten naar voren is gekomen als een psychiatrisch zieke vrouw die in haar eigen realiteit verkeert en chronisch in beslag wordt genomen door paranoïde waanbeleven. Verdachte is er van overtuigd dat het slachtoffer [benadeelde partij 1] romantische gevoelens voor haar heeft, ondanks bewijzen van het tegendeel (erotomanie), hetgeen als symptoom van een psychotische stoornis moet worden gezien. Schilder geeft aan dat bij verdachte sprake is van een chronisch psychotisch beleven in het kader van paranoïde schizofrenie. Deskundige De Man geeft samenvattend in zijn rapportage aan dat bij verdachte sprake blijkt te zijn van een waan en van formele en inhoudelijke denkstoornissen. De Man komt op grond van zijn waarnemingen tijdens gesprekken met betrokkene tot de conclusie dat zij lijdende is aan een erotomane waan in het kader van de ziekte schizofrenie. De deskundigen zijn beide van oordeel dat de door hen geconstateerde stoornis het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in zodanige mate heeft bepaald dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank neemt dit oordeel over en maakt dit het hare. Dit betekent dat verdachte ingevolge het bepaalde in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Beide deskundigen adviseren de rechtbank om verdachte met een strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen. Deskundige Schilder heeft hiertoe in zijn rapport aangegeven dat het gevaar voor recidiveren als gevolg van de psychiatrische problematiek als verhoogd moet worden ingeschat en dat behandeling geïndiceerd is, welke aanvankelijk in een gedwongen kader zal moeten plaatsvinden. Deskundige De Man heeft hiertoe aangegeven dat verdachte het ontoelaatbare van haar handelen, zoals dit aan haar ten laste is gelegd, in het geheel niet heeft kunnen inzien en derhalve ook niet naar dit inzicht heeft kunnen handelen. Voorts vormt verdachte naar zijn oordeel, tengevolge van de door hem geconstateerde stoornis, een gevaar voor anderen en voor zichzelf. Daarbij heeft De Man aangegeven dat hij de last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis uitvoerbaar acht op een gesloten afdeling zonder specifieke forensische voorzieningen. Verdachte heeft door het door haar gepleegde feit laten blijken dat zij gevaarlijk is voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van andere personen. Zij heeft gedurende een zeer lange periode het slachtoffer stelselmatig belaagd met ongewenste brieven, telefoontjes en bezoeken in een zodanige mate dat de emotionele en geestelijke gezondheid van het slachtoffer in ernstige mate is aangetast. Verdachte heeft geen inzicht in de consequenties van haar gedrag voor het slachtoffer en zijn leefomgeving, maar ook geen inzicht in de consequenties voor haarzelf. Op grond hiervan acht de rechtbank de kans op herhaling van een soortgelijk feit reëel aanwezig, indien de behandeling van verdachte uitblijft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen genoemde deskundigen hebben gerapporteerd, namelijk dat de chronische psychiatrische stoornis recidivebevorderend moet worden geacht, indien behandeling uitblijft. Van ambulante behandeling verwacht de rechtbank dan ook weinig heil. De rechtbank acht het daarom in het belang van de veiligheid van verdachte en in het belang van de algemene veiligheid van personen dat verdachte voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. Inbeslaggenomen voorwerpen De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, te weten een grote hoeveelheid brieven. Weliswaar kunnen deze brieven aangemerkt worden als voorwerpen die kennelijk tot het begaan van het bewezen verklaarde en strafbare feit zijn vervaardigd, echter nu niet geoordeeld kan worden dat deze brieven van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, zijn deze niet vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. De vorderingen van de benadeelde partijen. De raadsman heeft de vorderingen van de benadeelde partijen weersproken. De raadsman heeft betoogd dat voor het geval de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en aldus het ten laste gelegde verdachte niet valt toe te rekenen, er geen plaats is voor toewijzing van de vorderingen, zodat de niet ontvankelijkheid dient te worden uitgesproken. Dit standpunt vindt geen steun in het recht. Immers artikel 6:165, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek houdt in dat de omstandigheid dat een als doen te beschouwen gedraging van een persoon verricht onder invloed van een geestelijke tekortkoming geen beletsel vormt die gedraging als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen. Daarvan is sprake indien een verdachte in een strafzaak wegens een ziekelijke stoornis van zijn of haar geestvermogens ontslagen wordt van alle rechtsvervolging. Indien aan hem of haar een maatregel als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, doet zich de in artikel 361, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafvordering genoemde situatie voor. De benadeelde partijen kunnen derhalve in beginsel worden ontvangen in hun vorderingen. Gelet op hun aard en complexiteit zijn bedoelde vorderingen niet voor behandeling vatbaar in het kader van de voeging in onderhavige strafzaak. De benadeelde partijen kunnen hun vordering aanhangig maken bij de burgerlijke rechter. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 39 en 285b van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: belaging verklaart het bewezenverklaarde strafbaar; verklaart verdachte niet strafbaar; ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging; gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar; gelast de teruggave aan verdachte van de, blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, te weten een grote hoeveelheid brieven; verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk in zijn vordering; verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk in haar vordering; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Poustochkine, voorzitter, Berendsen en Dubbelman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Algera, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2006.