Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2429

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.620214-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft een verdachte veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De verdachte is onder invloed van alcohol en oververmoeidheid in zijn auto gestapt en richting zijn woonplaats gereden, hiebij veroorzaakte de verdachte een ongeluk en heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten. Dit neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummer : 14.620214-06 Datum uitspraak: 15 november 2006 OP TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [adres en woonplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 01 november 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die er toe strekt dat de rechtbank: ? de tenlastegelegde feiten 1 primair, 2, 3, 4 primair bewezen zal verklaren; ? de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met oplegging van de algemene voorwaarde; ? de verdachte met betrekking tot feit 1 tevens een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal opleggen voor de duur van 4 jaren. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en mr. B.D. Roelink, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat 1. hij op of omstreeks 28 mei 2006 in de gemeente Wester-Koggenland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een personenauto (merk Mercedes), terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, althans daarvoor (teveel) alcoholhoudende drank had genuttigd, op/nabij de afrit en/of afslag van/naar Avenhorn en/of Alkmaar, afrit en/of afslag 7, van de Rijksweg A7 in de richting van/naar Amsterdam, terwijl zich (toen) achter zijn auto een motorfiets bevond met daarop gezeten genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zeer plotseling en/of onverhoeds zeer krachtig heeft geremd en/of vaart geminderd, waardoor die motorfiets is gebotst en/of aangereden tegen de auto van verdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 28 mei 2006 in de gemeente Wester-Koggenland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto van het merk Mercedes), daarmede rijdende over de weg, te weten op/nabij de afrit en/of afslag van/naar Avenhorn en/of Alkmaar, afrit en/of afslag 7, van de Rijksweg A7 in de richting van/naar Amsterdam, zich, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zeer plotseling en/of onverhoeds zeer krachtig te remmen en/of vaart te minderen, terwijl zich (toen) achter zijn auto een motorfiets bevond met daarop gezeten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waardoor die motorfiets is gebotst en/of aangereden tegen het motorrijtuig van verdachte, waardoor genoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in de alvleesklier en een perforatie van de dunne darm, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 28 mei 2006 in de gemeente Wester-Koggenland, als bestuurder van een voertuig (personenauto van het merk Mercedes), daarmee rijdende op de weg, te weten op/nabij de afrit en/of afslag van/naar Avenhorn en/of Alkmaar, afrit en/of afslag 7, van de Rijksweg A7 in de richting van/naar Amsterdam, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, zeer plotseling en/of onverhoeds zeer krachtig heeft geremd en/of vaart geminderd, terwijl zich (toen) achter zijn auto een motorfiets bevond met daarop gezeten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waardoor die motorfiets is gebotst en/of aangereden tegen voertuig van verdachte, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; 2. hij op of omstreeks 28 mei 2006 in de gemeente Wester-Koggenland, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op/nabij de afrit en/of afslag van/naar Avenhorn en/of Alkmaar, afrit en/of afslag 7, van de Rijksweg A7 in de richting van/naar Amsterdam, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) letsel en/of schade was toegebracht; 3. hij op of omstreeks 28 mei 2006 in de gemeente Wester-Koggenland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 745 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. VRIJSPRAAK Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt: De feitelijke omschrijving in de tenlastelegging van de door verdachte verweten poging tot doodslag is van dien aard dat die elementen in die omschrijving, ook als deze worden bewezen verklaard, ving ook als deze bewezen worden verklaard , niet de conclusie kunnen dragen dat verdachte zich aan een poging tot doodslag heeft schuldig gemaakt. 3. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 1. subsidiair: hij op 28 mei 2006 in de gemeente Wester-Koggenland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto van het merk Mercedes), daarmede rijdende over de weg, te weten op de afrit naar Avenhorn en Alkmaar, afrit 7, van de Rijksweg A7 in de richting van Amsterdam, zich, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, zeer plotseling en zeer krachtig te remmen en vaart te minderen, terwijl zich toen achter zijn auto een motorfiets bevond met daarop gezeten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waardoor die motorfiets is gebotst tegen het motorrijtuig van verdachte, waardoor genoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in de alvleesklier en een perforatie van de dunne darm werd toegebracht; 2. hij op 28 mei 2006 in de gemeente Wester-Koggenland, als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de afrit naar Avenhorn en Alkmaar, afrit 7, van de Rijksweg A7 in de richting van Amsterdam, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) letsel en/of schade was toegebracht; 3. hij op 28 mei 2006 in de gemeente Wester-Koggenland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 745 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. NADERE MOTIVERING Met betrekking tot feit 1 subsidiair overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij na een nacht te hebben doorgewerkt, in de vroege ochtend veel alcohol heeft genuttigd. Vervolgens is de oververmoeide en onder invloed verkerende verdachte in zijn Mercedes richting zijn woonplaats [woonplaats] gereden. Op de A7 wordt het vreemde rijgedrag van verdachte opgemerkt door de getuige [getuige]. Zij ziet verdachte met hoge snelheid naderen. Vervolgens remt verdachte krachtig en gaat op zeer korte afstand vlak achter haar rijden. Vlak voor de afrit 7 van de A7 vermeerdert verdachte wederom zijn snelheid en haalt verdachte haar in. Daarna rijdt verdachte de afrit 7 van de A7 op en verdwijnt verdachte uit het zicht van de getuige [getuige]. Uit de verklaringen van de getuige [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte aan het einde van de afrit 7 van de A7 richting Avenhorn en Alkmaar zonder enige aanleiding zeer krachtig heeft geremd en vaart verminderd. De getuige [getuige] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij verdachte zeer langzaam heeft zien wegrijden bij de plaats van het ongeval. De rechtbank merkt op dat bovenvermeld beschreven rijgedrag van verdachte past bij een oververmoeide en onder invloed van alcohol rijdende bestuurder. De rechtbank acht bewezen dat het aan de schuld van verdachte is te wijten dat een verkeersongeval tussen hem en de motorrijder is ontstaan. Door zeer onvoorzichtig en onoplettend en zonder enige aanleiding, zeer krachtig te remmen en vaart te minderen heeft verdachte een gevaarlijke verkeerssituatie in het leven geroepen. De motorrijder werd genoodzaakt zeer krachtig te remmen, waarbij het voorwiel van de motor blokkeerde, de motor onbestuurbaar werd, ten val kwam en tegen de achterzijde van de Mercedes van verdachte is gebotst. Dat er mogelijk sprake is van een schrikreactie of verkeerd handelen van de motorrijder doet hieraan niet af. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de getuigenverklaring van de getuige [getuige] niet voor bewijs gebruikt kan worden, nu deze niet consistent is. De rechtbank verwerpt dit verweer. De door de getuige [getuige] afgelegde getuigenverklaringen zijn op essentiële punten consistent, met name waar het gaat om het wegrijden van de Mercedes van de plaats van het ongeval en het daarvoor getoonde rijgedrag van verdachte. Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank als volgt. Ter terechtzitting heeft de getuige [getuige] verklaard dat zij de verdachte met zijn Mercedes stapvoets heeft zien wegrijden bij de plaats van het ongeval. Vervolgens ziet de getuige [getuige] de Mercedes aan het einde van de afrit afslaan in de richting van de afslag Avenhorn/ Alkmaar. Direct na het afslaan ziet de getuige [getuige] de Mercedes stoppen en vervolgens wegrijden. Uit het proces-verbaal Verkeersongeval Analyse blijkt dat de verbalisanten Bakker en Mulder in hun conclusie stellen dat het onwaarschijnlijk is dat de bestuurder van de auto deze botsing niet heeft opgemerkt, gezien de schade aan de achterzijde van de auto. Het komt de rechtbank ook overigens ongeloofwaardig over, dat verdachte niets heeft gemerkt van het verkeersongeval. Hierbij wordt de rechtbank gesteund door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2006. De verbalisant Elling heeft daarin verklaard, dat zij verdachte op weg naar het politiebureau tijdens een telefoongesprek heeft horen zeggen dat hij zachtjes heeft geremd en dat hij de motorrijder de berm in zag duiken en dat hij daardoor nu een deuk in zijn auto had. Voorts merkt de rechtbank op dat de motorrijder vlak vóór de botsing zeer krachtig heeft geremd, waardoor het voorwiel is geblokkeerd en er veel rookontwikkeling is ontstaan, hetgeen door verdachte in zijn spiegels opgemerkt moet zijn bij het wegrijden van de plaats van het ongeval. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2. 5. BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. 6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: met betrekking tot feit 1 subsidiair: overtreding van artikel 6 WVW 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, als bedoeld in artikel 8, tweede lid WVW 1994. met betrekking tot feit 2: overtreding van artikel 7, lid 1a WVW 1994. met betrekking tot feit 3: overtreding van artikel 8 WVW 1994. 7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 8. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen: Verdachte is na een nacht doorwerken op een bedrijfsfeestje alcohol gaan drinken. Onder invloed van alcohol en oververmoeid is verdachte in de auto gestapt en gereden in richting van zijn woonplaats [woonplaats]. Op de afrit 7 van de A7 richting Avenhorn/ Alkmaar heeft verdachte zonder enige aanleiding zeer krachtig geremd en vaart verminderd. De achteropkomende motorrijder kon, ondanks een verwoede rempoging, een botsing niet meer voorkomen. Zonder zich om de slachtoffers te bekommeren is verdachte weggereden van de plaats van het ongeval. Dit neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 1] een slachtofferverklaring afgelegd en daarin aangegeven welke verstrekkende gevolgen het ongeval voor hem en zijn partner hebben gehad en nog in de toekomst zullen hebben. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 24 augustus 2006 waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder in het verleden terzake van verkeersdelicten is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is. Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten lastegelegde feit zal de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan de eis van de officier van justitie opleggen. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 1 subsidiair als bijkomende straf een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te worden opgelegd. 9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. 10. BESLISSING De rechtbank: ? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. ? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. ? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (TWAALF) MAANDEN Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 3 (DRIE) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist. Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. ? Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (DRIE) jaren. Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere ontzeg-ging van de rijbevoegd-heid in mindering is ge-bracht. Dit vonnis is gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, voorzitter, mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters, in tegenwoordigheid van D.H. Geuze, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2006.