Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2376

Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06-9361
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoek tot handhaving in verband met illegale bouwactiviteiten en met bestemmingsplan strijdige vestiging/exploitatie kinderdagverblijf met buitenschoolse opvang is door verweerder afgewezen. Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening omdat aan de bouwactiviteiten inmiddels einde is gekomen en geen bouwwerkzaamheden meer zullen plaats vinden totdat er in bouwvergunningsprocedure besluit is genomen. Gelet hierop is er geen spoedeisend belang.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 06 - 9361 uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2006 in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats] verzoeker, gemachtigde: mr. C.M. Sanders, advocaat te Haarlem, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder, derde partij [kinderdagverblijf]., gevestigd te Haarlem, gemachtigde: mr. H.J. Visser, advocaat te Haarlem. 1. Procesverloop Bij brief van 9 augustus 2006 heeft verzoeker verweerder verzocht handhavend op te treden inzake kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] (hierna: het kinderdagverblijf) op het adres [adres]. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder in zijn schrijven van 16 augustus 2006 verzoeker ervan in kennis gesteld dat de brandweer in verband met de brandveiligheid voor het betreffende pand gebruiksbeperkingen heeft opgelegd en dat verweerder tevens het traject van handhaving heeft ingezet via de bouwregelgeving. In de brief heeft verweerder voorts medegedeeld dat het niet wenselijk is dat op dit moment wordt opgetreden tegen de bouw in verband met de brandveiligheid. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 september 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 4 oktober 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 oktober 2006, alwaar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd, en door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. ing. J.H.L.M. de Dood en W.S. Lafeber, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Voorts aanwezig ter zitting was [bestuurder], bestuurder van [kinderdagverblijf] BV. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Verzoekers woning met tuin grenst direct aan het perceel [adres], waar het kinderdagverblijf is gevestigd. Niet in geschil tussen partijen is dat het kinderdagverblijf vergunningplichtige bouwwerkzaamheden heeft uitgevoerd zonder over een bouwvergunning te beschikken. Evenmin is in geschil dat de vestiging en exploitatie van het kinderdagverblijf op het adres [adres] in strijd zijn met het bestemmingsplan. 2.3 Gelet op de onduldbare hinder die verzoeker ondervindt en ter voorkoming van een onomkeerbare situatie verzoekt verzoeker de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder binnen twee dagen na de uitspraak terzake handhavend moet optreden tegen alle inbreuken op de toepasselijke regelgeving. 2.4 Verzoeker heeft ter zitting naar voren gebracht dat zijn handhavingsverzoek niet uitsluitend betrekking heeft op de illegale bouwactiviteiten die worden verricht, maar ook op de met het bestemmingsplan strijdige vestiging en exploitatie van het kinderdagverblijf met buitenschoolse opvang ter plaatse. Verweerder dient volgens verzoeker op te treden tegen zowel de illegale bouwactiviteiten als tegen de vestiging en exploitatie van het kinderdagverblijf. Nu verweerder te kennen heeft gegeven het handhavingsverzoek conform verzoekers bedoeling te hebben opgevat, gaat ook de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het onderhavig geschil hiervan uit. 2.5 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat hij in het geheel geen besluit heeft genomen op het verzoek tot handhaving van verzoeker. Verweerder is van mening dat noch de bovenvermelde brief van 16 augustus 2006, noch de aan de derde partij gerichte brief van 15 augustus 2006 - afzonderlijk of in onderlinge samenhang bezien - als besluit op het verzoek kan worden aangemerkt en dat hiertegen derhalve geen bezwaar kan worden ingediend. 2.6 De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Uit de genoemde brieven van 15 en 16 augustus 2006 kan niet anders worden afgeleid dan dat verweerder niet van zins is de bouwactiviteiten die zonder bouwvergunning plaats vonden stil te leggen, althans niet totdat in verband met de veiligheid een bepaald stadium zou zijn bereikt. Deze mededeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders aan te merken dan als een afwijzing van het verzoek van verzoeker om de bouw stil te leggen. In zoverre is de brief van 16 augustus 2006 een partiƫle weigering om handhavend op te treden. 2.7 Vorenstaande kan echter niet leiden tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening aangezien niet in geschil is dat aan de bouwactiviteiten inmiddels een einde is gekomen en dat het kinderdagverblijf geen aanvang zal maken met een eventuele verdere verbouwing, dan tot op de in gang gezette bouwvergunningsprocedure een besluit is genomen. Dit brengt mee dat verzoeker geen spoedeisend belang meer heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening voor zover dat ziet op verweerders weigering te handhaven. 2.8 Voor zover het verzoek om handhaving een ruimere strekking heeft dan het verzoek aan verweerder om de bouw stil te leggen, stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder hierop nog geen besluit heeft genomen. Verweerder is in de brieven van 15 en 16 augustus 2006 immers niet ingegaan op verzoekers verzoek om op te treden tegen de - met het bestemmingsplan strijdige - vestiging van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang ter plekke. Omdat verweerder nog geen besluit op dit verzoek heeft genomen, kan hiertegen geen bezwaar worden ingediend. Het vorenstaande betekent dat het bezwaar naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard door verweerder. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. 2.9 Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 7 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.