
Jurisprudentie
AZ2306
Datum uitspraak2006-11-14
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/994016-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/994016-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verdachte had als assurantietussenpersoon de plicht om zijn klanten op een juiste wijze voor te lichten bij hun keuze van hun verzekering en in een later stadium was hij de schakel tussen verzekeraar en verzekerde. Verdachte heeft meermalen terwijl hij wist dat zijn klanten als verzekerde geroyeerd waren vals opgemaakte prolongatienota's verstuurd. Het ontvangen geldbedrag heeft hij niet zoals het een goed assurantietussenpersoon in de uitoefening van zijn beroep betaamd doorgestuurd naar de verzekeraar, doch besteed voor andere doeleinden. Voorts heeft verdachte met een aanzienlijk aantal klanten leningen afgesloten met in het vooruitzicht zeer hoge rendementen. De verdachte is de leningen aangegaan zonder de daarvoor vereiste vergunning en dat terwijl hij wist dat voor het bedrijfsmatig aantrekken van gelden een vergunning vereist is. De verdachte heeft de leningen deels gebruikt voor de financiering van projecten waarvan de rechtbank nog geen begin van uitvoering en daarmee geen zicht op reëel te verwachten rendement heeft gezien en deels voor privé-bestedingen. Door het geleende geld op deze manier te besteden heeft hij dat geld zich wederrechtelijk toegeëigend.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/994016-06
Datum uitspraak: 14 november 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
Verdachte L
Raadsman: mr. R. Reumkens.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
T.a.v. feit 3
De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van het onder feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu zijns inziens geen sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar of wederrechtelijk handelen, daar het door zijn cliënt aangaan van geldleningovereenkomsten geen strafbaar feit is.
De rechtbank overweegt omtrent dit punt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door leenovereenkomsten af te sluiten tegen een rentepercentage van 2% en in sommige gevallen 1% per maand, rendementen heeft voorgespiegeld die uitzonderlijk hoog zijn; het heeft de rechtbank verbaasd dat verdachte in gemoede meende dergelijke verplichtingen na te kunnen komen. De rechtbank heeft echter onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te kunnen oordelen dat verdachte van het begin af aan de bedoeling heeft gehad door het voorspiegelen van deze hoge rendementen, de geldleners te bewegen tot het aangaan van de leningen en daarmee tot afgifte van het geld.
Niet wettig en overtuigend bewezen is derhalve hetgeen aan verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
T.a.v. de feiten 1 en 2
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat zijn cliënt niet op de hoogte was van de royementen en dus ook de nota's niet opzettelijk vals heeft opgemaakt en gebruikt met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank overweegt omtrent dit punt als volgt.
Blijkens de in het dossier aanwezige correspondentie van de verzekeringsmaatschappijen, gericht aan het adres van verdachte en uit de telefoonnoties die aldaar zijn opgemaakt van de gesprekken met verdachte, staat voor de rechtbank vast dat verdachte op de hoogte is geweest van de royementen van de verzekeringen gesloten ten name van zijn klanten. Desondanks heeft verdachte daarna alsnog nota's gestuurd en zodoende de indruk gewekt dat zijn klanten premie verschuldigd waren. Dat zoals verdachte gesteld heeft zijn handelswijze voortkwam uit afspraken over een rekening-courantverhouding, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu elke aanwijzing omtrent het bestaan van zulke afspraken ontbreekt. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
T.av. feit 3
Gelet op de hierboven beschreven vrijspraak, ten aanzien van feit 3 primair, brengt dit met zich mee dat hij de geleende bedragen niet door misdrijf verkregen heeft en op zichzelf rechtmatig onder zich had. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte het aldus binnengekomen geld vervolgens direct besteed heeft, onder andere voor de aankoop van het project chateau A. Toen echter bleek dat de financiering daarvan niet rond zou komen en verdachte daardoor een schuld had bij dhr. C., eigenaar van het voornoemd chateau, is verdachte doorgegaan met het afbetalen van die schuld, vanuit de aan hem geleende gelden. Voorts heeft hij een gedeelte van dit geld -zoals verklaard ter zitting- besteed voor levensonderhoud en bedrijfskosten, zoals rentebetalingen aan andere geldleners. De hiervoor genoemde bestedingen leveren naar het oordeel van de rechtbank -anders dan het oordeel van de officier van justitie- verduistering op, nu de verdachte zich zodoende in de onmogelijkheid heeft gebracht om de aan hem geleende gelden te kunnen teruggeven.
T.a.v. feit 4
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat het gaat om een in omvang beperkte groep, waarbij de mensen van wie geld is aangetrokken in een zekere relatie tot verzoeker of tot elkaar hebben gestaan en dat cliënt zich voorts nimmer met mailings of advertentie heeft gericht tot buitenstaanders. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de overeenkomsten niet bedrijfsmatig zijn aangegaan. Naar het oordeel van de raadsman dient naar aanleiding van het voorgaande vrijspraak te volgen, daar verdachte niet zou vallen onder de reikwijdte van de Wet toezicht kredietwezen 1992.
De rechtbank overweegt omtrent dit punt als volgt.
Uit de aangiften en verklaringen volgt dat de betrokkenen niet bepaald een besloten groep vormden van nauw aan elkaar of aan verzoeker verwante personen, maar een heterogeen en willekeurig gezelschap van afzonderlijke deelnemers die naar aanleiding van "mond tot mond reclame" aan verdachte leningen verstrekten. De omstandigheid dat sommigen van hen elkaar of verdachte ook persoonlijk kenden en verdachte niet actief zelf reclame maakte, doet hier niet aan af. Verdachte sloot de leenovereenkomsten gedurende een periode van ongeveer vijf jaar af onder de naam L. Pensioenadviesbureau. Gelet daarop alsmede gelet op de ruimere bedrijfsactiviteiten van verdachte op het gebied van de financiële dienstverlening, zoals uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt, is wel degelijk sprake van een bedrijfsmatig karakter. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer strekkende dat verdachte niet onder de werking van de Wet toezicht kredietwezen 1992 zou vallen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank omtrent feit 4 dat verdachte weliswaar heeft gesteld niet bekend te zijn met het bestaan van de Wet toezicht kredietwezen 1992, doch dit is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk, gezien het werkterrein van de verdachte, het verhandelde ter zitting - waar verdachte laat blijken wel op de hoogte te zijn van onder andere het AFM-register (AFM = Autoriteit Financiële Markten) - en zijn genoten opleidingen, alsmede de aard van verdachte's eerdere werkzaamheden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
1.
hij
op tijdstippen gelegen in de periode van
15 september 2000 tot en met 31 december 2005,
te Zeist, meermalen,
prolongatienota's op briefpapier van L en/of L
Penssioenadviesbureau en/of L consulting gericht aan
de volgende personen, te weten:
* F. D (d.d.9 maart 2005) (B.34.A001) en
* J. L (tweemaal d.d. 23 augustus 2004) (B11.A004, 14/15 en 15/15) en
* J. R (tweemaal d.d. 15 september 2000 en/of viermaal d.d. 29 maart
2003 en/of viermaal d.d. 27 februari 2004 en/of tweemaal 21 december 2004
en/of tweemaal 31 oktober 2005 en/of tweemaal 23 november 2005) (B4.A005) 3/19, 4/19 en/of 6/19 en/of 7/19 en/of 8/19 en/of 9/19 en/of 10/19 en/of
11/19 en/of 12/19 en/of 13/19 en/of 14/19 en/of 15/19 en/of 16/19 en/of
17/19 en/of 18/19 en/of 19/19)
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
telkens valselijk heeft opgemaakt
immers heeft hij, verdachte, telkens valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
zakelijk weergegeven
op die nota's
- een verzekering en een verzekeringsnummer/kenmerk en polisnummer
en
- een ten behoeve van die verzekering te betalen
premiebedragen vermeld,
terwijl die personen in werkelijkheid geen premiebedragen verschuldigd
waren door royement van de op die nota vermelde verzekering en/of
premievrijmaking van die verzekering),
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en
onvervalst te gebruiken of door een ander te doen gebruiken.
2.
Primair
hij
op tijdstippen gelegen in de periode van
september 1999 tot en met december 2005,
te Zeist, meermalen,
telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen door listige kunstgrepen,
de volgende personen
telkens heeft bewogen tot het betalen van premiegelden (zie AH/15)
te weten
- P. van den E tot een totaalbedrag van ongeveer euro 1.774,98 en
- F. D tot een totaalbedrag van ongeveer euro 8.976,00 en
- J. R tot een totaalbedrag van ongeveer euro 44.527,51 en
- J. L tot een totaalbedrag van ongeveer euro 24.272,15,
hebbende verdachte toen aldaar telkens met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met
de waarheid,
- aan die personen nota's doen toekomen waarop voor die verzekering te
betalen premiebedragen waren vermeld,
terwijl die personen in werkelijkheid geen premiebedragen
verschuldigd waren door royement van hun verzekering en/of
premievrijmaking van hun verzekering),
ten gevolge waarvan voormelde personen telkens zijn bewogen tot betaling van
premiegelden.
3
Subsidiair
hij
op tijdstippen gelegen in de periode
van 1 oktober 2001 tot en met 2 mei 2006,
te Zeist en/of (elders) in Nederland,
meermalen,
telkens opzettelijk een hoeveelheid geld,
dat telkens geheel of ten dele toebehoorde aan
- G. S- (tot een totaalbedrag van) (ongeveer) euro 11.345,-
en
- G. O (tot een totaalbedrag van) (ongeveer) euro 68.067,-
en
- L.M. H (tot een totaalbedrag van)
(ongeveer) fl. 150.000,- en
- C.J. W (tot een totaalbedrag van) (ongeveer) euro 10.000,00 en
- J. S (tot een totaalbedrag van) (ongeveer)
euro 3.176,- en
- C. U en/of B.G.N. U (tot een totaalbedrag van) (ongeveer)
euro 3.600 of 3.500 en
- E.S en/of E.C.M. S (tot een totaalbedrag van) (ongeveer)
euro 5.000,- en
- C.A. F en/of E.M. Z (tot een totaalbedrag van) (ongeveer)
euro 25.000,- en
- De Z K B.V. en/of Z K VOF en/of J.B. M en
E.I.E. M (tot een totaalbedrag van) (ongeveer)
euro 200.000, in elk geval euro 50.000 en
- A.G. van der W (tot een totaalbedrag van) (ongeveer) fl. 55.093,-
en welke hoeveelheid geld verdachte telkens uit
hoofde van zijn beroep als assurantietussenpersoon en/of pensioenadviseur
en/of in het kader van een geldlening en/of in het kader van een
beleggingsovereenkomst, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij
op tijdstippen gelegen in de periode van
1 oktober 2001 tot en met 2 mei 2006,
te Zeist en/of (elders) in Nederland,
telkens al dan niet opzettelijk bedrijfsmatig,
onder meer hierna te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van
het
onder meer hierna te noemen publiek, heeft aangetrokken en ter beschikking heeft verkregen en ter beschikking heeft
gehad,
publiek: gelden:
- G. S-O euro 11.345, althans enige gelden en
- G. O-A euro 68.067, althans enige gelden en
- C. W en/of G. van G euro 20.000,00 althans enige gelden en
- C. W euro 10.000,00 althans enige gelden en
-L. H en/of M. H-V f 150.000,- althans enige gelden en
- A. B en/of J. S euro 3.176,00, althans enige gelden en
- C. U-K en/of B. U euro 3.600 of 3.500 althans enige gelden en
- E.S en/of E. S-L euro 5.000,-, althans enige gelden en
- C. F en/of E. Z euro 25.000,- althans enige gelden en
- De Z K B.V. en/of Z K VOF en/of J. M en/of E. M-B euro 50.000 althans
enige gelden en
- A. van der W fl. 55.093,-, althans enige gelden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
T.a.v. de feiten 1 en 2 primair
Meerdaadse samenloop van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
oplichting, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3 subsidiair
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte had als assurantietussenpersoon de plicht om zijn klanten op een juiste wijze voor te lichten bij hun keuze van hun verzekering en in een later stadium was hij de schakel tussen verzekeraar en verzekerde. Verdachte heeft meermalen terwijl hij wist dat zijn klanten als verzekerde geroyeerd waren vals opgemaakte prolongatienota's verstuurd. Het ontvangen geldbedrag heeft hij niet zoals het een goed assurantietussenpersoon in de uitoefening van zijn beroep betaamd doorgestuurd naar de verzekeraar, doch besteed voor andere doeleinden. Voorts heeft verdachte met een aanzienlijk aantal klanten leningen afgesloten met in het vooruitzicht zeer hoge rendementen. De verdachte is de leningen aangegaan zonder de daarvoor vereiste vergunning en dat terwijl hij wist dat voor het bedrijfsmatig aantrekken van gelden een vergunning vereist is. De verdachte heeft de leningen deels gebruikt voor de financiering van projecten waarvan de rechtbank nog geen begin van uitvoering en daarmee geen zicht op reëel te verwachten rendement heeft gezien en deels voor privé-bestedingen. Door het geleende geld op deze manier te besteden heeft hij dat geld zich wederrechtelijk toegeëigend. Verdachte heeft diverse klanten groot persoonlijk leed berokkend en zij worden met de ernstige financiële gevolgen nog dagelijks geconfronteerd. Zo zijn er slachtoffers die hun oudedagsvoorziening in rook hebben zien opgaan. Het vertrouwen dat veel slachtoffers in verdachte stelden, is door zijn handelswijze zeer ernstig beschaamd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
Verdachte is blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet eerder ter zake misdrijf met politie of justitie in contact geweest.
Verdachte heeft een aantal jaren werkzaamheden verricht als aanslagregelend ambtenaar der rijksbelastingen; daarna heeft hij in de buitendienst gewerkt bij een bureau dat zich bezighield met levensverzekeringen, hypotheken, geldleningen enz. Uiteindelijk is verdachte voor zichzelf begonnen door werkzaamheden te ontplooien op het terrein van (overigens ongeautoriseerde) financiële dienstverlening. Wat de hem verweten en bewezenverklaarde feiten betreft heeft verdachte daarbij zichzelf in ruime mate overschat:
Verdachte ging geldleningovereenkomsten met vaste rentepercentages aan op een moment dat de investeringsprojecten waaruit hij rendement verwachtte, het stadium van papieren plan niet of nauwelijks waren ontstegen. Dat verdachte er van uit ging dat het niet doorbetalen van verzekeringspremies, het niet uitbetalen van rente op door hem ontvangen geldleningen en het ten eigen bate aanwenden van die ontvangen gelden niet tot enige problemen aanleiding zou geven, getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een schromelijk gebrek aan realiteitszin en een grote mate van naïviteit. Verdachte heeft zich laten verblinden door "luchtkastelen" en in zijn drang naar financieel gewin de realiteit uit het oog verloren. Dat hij daarbij aan zijn verplichtingen trachtte te voldoen door het ene gat met het andere te stoppen getuigt daar eveneens van. Verdachte dient dan ook naar het oordeel van de rechtbank gedurende lange tijd niet in de mogelijkheid te worden gesteld werkzaamheden op dit terrein te verrichten, zulks ter bescherming van de clientèle aan wie verdachte financiële diensten offreert alsook ter bescherming van verdachte zelf.
Om dit te bewerkstelligen kan - overeenkomstig de eis van de Officier van Justitie, zoals hieronder is weergegeven - aan verdachte een langdurige vrijheidsstraf worden opgelegd
en / of ontzetting uit de uitoefening van het beroep van financieel adviseur.
De rechtbank kiest - na ampele overwegingen - voor deze laatste optie. Het opleggen van een langdurige gevangenisstraf zou op grond van de bewezenverklaarde feiten alleszins aangewezen zijn, doch de rechtbank ziet daar thans van af enerzijds gelet op het blanco strafblad van verdachte en anderzijds gelet op het gegeven dat verdachte bij het executeren van een langdurige gevangenisstraf niet in staat zal zijn de door de bewezenverklaarde feiten veroorzaakte schade te vergoeden. Nu het een groot aantal gedupeerden betreft acht de rechtbank het ook in hun belang dat verdachte zo spoedig mogelijk een aanvang kan maken met terugbetaling.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor de feiten 3 primair en 3 subsidiair wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk;
- ontzetting van het recht om het beroep van assurantietussenpersoon/ adviseur/ financieel adviseur (in de breedste zin van het woord) uit te oefenen voor de duur van 4 jaren.
Voorts deelt de officier van justitie mede voornemens te zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf en ontzetting van het recht om zijn beroep uit te oefenen als na te melden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, gezien bovenstaande overwegingen.
De vordering van de benadeelde partij (F. D)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Het is de rechtbank weliswaar duidelijk geworden dat er schade is ontstaan, doch het is moeilijk vast te stellen of deze schade is geleden door F. D, danwel door F bv. Laatstgenoemde heeft blijkens de stukken (B35.001) de prolongatienota betaald. Daarmee is niet komen vast te staan dat aan de, in deze strafzaak gevoegde, benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht, zodat deze in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij (P. van den E)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 1.643,30 wegens materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op ? 1.643,30. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij (G. S-O)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 29.936,00 wegens materiële schade.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bewezen verklaard is de verduistering door verdachte van het door G. S-O ingelegde en gestorte geldbedrag kan het mislopen van rente over dat bedrag niet zonder meer als een rechtstreeks gevolg van die verduistering worden beschouwd en is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op deze niet ontvangen rente niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige - het ingelegde en gestorte geldbedrag - van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De schade wordt begroot op ? 11.344,51.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij (J. S, gemachtigde namens wijlen G. O-A)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 141.179,90 wegens materiële schade.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bewezen verklaard is de verduistering door verdachte van het door G. O-A ingelegde en gestorte geldbedrag kan het mislopen van rente over dat bedrag niet zonder meer als een rechtstreeks gevolg van die verduistering worden beschouwd en is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op deze niet ontvangen rente niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige - het ingelegde en gestorte geldbedrag - van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De schade wordt begroot op ? 68.067,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht
De vordering van de benadeelde partijen ( dhr. L. H en mw. M. H-V)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 100.374,29 wegens materiële schade.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bewezen verklaard is de verduistering door verdachte van het door dhr. L. H en mw. M. H-V ingelegde en gestorte geldbedrag kan het mislopen van rente over dat bedrag niet zonder meer als een rechtstreeks gevolg van die verduistering worden beschouwd en is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op deze niet ontvangen rente niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige - het ingelegde en gestorte geldbedrag - van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De schade wordt begroot op ? 68.067,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partijen (dhr. G. van G. en mw. C. W)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 37.875,00 wegens materiële schade.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bewezen verklaard is de verduistering door verdachte van het door dhr. G. van G en mw. C.W ingelegde en gestorte geldbedrag kan het mislopen van rente over dat bedrag niet zonder meer als een rechtstreeks gevolg van die verduistering worden beschouwd en is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op deze niet ontvangen rente niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige - het ingelegde en gestorte geldbedrag - van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De schade wordt begroot op ? 30.000,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij (J. S)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 12.216,00 wegens materiële schade.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bewezen verklaard is de verduistering door verdachte van het door J. S ingelegde en gestorte geldbedrag kan het mislopen van rente over dat bedrag niet zonder meer als een rechtstreeks gevolg van die verduistering worden beschouwd en is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op deze niet ontvangen rente niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige - het ingelegde en gestorte geldbedrag - van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feiten.
De schade wordt begroot op ? 3.176,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partijen (dhr. E. S en mw. E. S-L)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 6.327,20 wegens materiële schade.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bewezen verklaard is de verduistering door verdachte van het door dhr. E. S en mw. E. S-L ingelegde en gestorte geldbedrag kan het mislopen van rente over dat bedrag niet zonder meer als een rechtstreeks gevolg van die verduistering worden beschouwd en is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op deze niet ontvangen rente niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige - het ingelegde en gestorte geldbedrag - van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De schade wordt begroot op ? 5.000,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partijen (dhr. C. F en mw. E. Z)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de aan de vordering gehechte bijlage, beteffende een vonnis, d.d. 16 juni 2005, van de voorzieningenrechter in het kort geding van F en Z tegen verdachte voornoemd. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of de aanhangig gemaakte vordering in het kort geding integraal is toegewezen. Voorts blijkt niet of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Nu er thans geen duidelijkheid is omtrent eerder genoemde punten zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De vordering van de benadeelde partij (J. M)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 298.818,00 wegens materiële schade.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bewezen verklaard is de verduistering door verdachte van het door J. M ingelegde en gestorte geldbedrag kan het mislopen van rente over dat bedrag niet zonder meer als een rechtstreeks gevolg van die verduistering worden beschouwd en is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op deze niet ontvangen rente niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is derhalve voor het overige - het ingelegde en gestorte geldbedrag - van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De schade wordt begroot op ? 50.000,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij (A. van der W)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 106.256,00 wegens materiële schade.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bewezen verklaard is de verduistering door verdachte van het door A. van der W ingelegde en gestorte geldbedrag kan het mislopen van rente over dat bedrag niet zonder meer als een rechtstreeks gevolg van die verduistering worden beschouwd en is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op deze niet ontvangen rente niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige - het ingelegde en gestorte geldbedrag - van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De schade wordt begroot op ? 18.000,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 36f, 57, 225, 321, 322 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 1, 6 en 7 van de Wet op de Economische Delicten.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven is vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 240 UREN, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Veroordeelt verdachte voorts tot ONTZETTING VAN HET RECHT om een beroep in de financiële advies- en/of dienstverleningspraktijk uit te oefenen voor de duur van 4 (VIER) JAREN.
Bepaalt dat de benadeelde partij F. D niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij P. van den E, wonende te #., toe tot een bedrag van ? 1.643,30 (zegge duizendzeshonderddrieënveertig euro en dertig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 1.634,30 (zegge duizendzeshonderddrieënveertig) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij G. S-O, wonende te #., ten dele toe tot een bedrag van ? 11.344,51 (zegge elfduizenddriehonderdvierenveertig euro en éénenvijftig cent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 11.344,51 (zegge elfduizenddriehonderdvierenveertig euro en éénenvijftig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 191 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij J. S gemachtigde namens wijlen G. O-A, wonende te #., ten dele toe tot een bedrag van ? 68.067,00 (zegge achtenzestigduizendenzevenenzestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 68.067,00 (zegge achtenzestigduizendenzevenenzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 360 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenise de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partijen L. H en M. H-V, wonende te #., ten dele toe tot een bedrag van ? 68.067,00 (zegge achtenzestigduizendenzevenenzestig euro).Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 68.067,00 (zegge achtenzestigduizendenzevenenzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 360 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partijen G. van G en C. W, wonende te #., ten dele toe tot een bedrag van ? 30.000,00 (zegge dertigduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 30.000,00 (zegge dertigduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 285 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij J. S, wonende te #., ten dele toe tot een bedrag van ? 3.176,00 (zegge drieduizendhonderzesenzeventig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 3.176,00 (zegge drieduizendhonderzesenzeventig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partijen E. S en E. S-L, wonende te #., ten dele toe tot een bedrag van ? 5.000,00 (zegge vijfduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 5.000,00 (zegge vijfduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Verklaart de benadeelde partijen C. F en E. Z wonende te #. niet ontvankelijk in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij J. M, wonende te #., ten dele toe tot een bedrag van ? 50.000,00 (zegge vijftigduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 50.000,00 (zegge vijftigduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 360 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij A. van der W, wonende te #, ten dele toe tot een bedrag van ? 18.000 (zegge achttienduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 18.000,00 (zegge achttienduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 225 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. V.M.M. van Amstel, P. Bender en G. Sluiter, bijgestaan door J.J. Veldhuizen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2006.
Mr. G. Sluiter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.