
Jurisprudentie
AZ2293
Datum uitspraak2006-11-14
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers76972 / KG ZA 06-72
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers76972 / KG ZA 06-72
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vordering omgang met hond na verbreking samenleving afgewezen. Gezamenlijk eigendom niet aannemelijk.
Uitspraak
RECHTBANK Zutphen
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 76972 / KG ZA 06-72
Vonnis in kort geding van 14 november 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. R.J.Th. Leijzer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. M.P.H. Sanders.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde]
- de aanhouding ten behoeve van mediation.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Van 1991 tot 15 april 2005 hebben zij samengewoond. Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2. Ten tijde van de samenwoning hadden partijen 4 katten en 2 honden in huis, waaronder de hond [hond]. Na het einde van de relatie hebben partijen ieder 2 katten gehouden. De honden bleven bij [gedaagde] in de voormalige gezamenlijke woning achter.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat – na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de hond [hond] zal toedelen aan [eiser] en/of [gedaagde] zal gelasten de hond [hond] af te geven aan [eiser] binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, dan wel [eiser] het gedeeltelijk gebruik van de hond [hond] zal geven in die zin dat [eiser] de hond [hond] gedurende 1 weekend per 14 dagen van vrijdagavond tot zondagavond bij zich zal hebben, één en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] houdt de hond [hond] (al sinds 15 april 2005) onder zich en wordt dus op grond van artikel 3:109 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vermoed de hond voor zichzelf te houden. [eiser] heeft zich niet beroepen op artikel 3:125 BW. Dit bezit impliceert dat zij op grond van de artikelen 3:118 lid 2 en 3:119 BW wordt vermoed de rechthebbende en te goeder trouw te zijn, zodat zij op grond van artikel 3:121 BW niet tot afgifte verplicht is, zolang [eiser] geen beter recht bewijst.
4.2. [eiser] stelt dat de hond [hond] gemeenschappelijke eigendom is van partijen. Dit heeft hij echter onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Dat [eiser] gedurende de samenleving geld op een gemeenschappelijke rekening heeft gestort, is hiervoor niet voldoende.
Voor zover [eiser] stelt dat partijen gezamenlijk deze hond hebben gekocht, heeft [gedaagde] dit voldoende gemotiveerd betwist door overlegging van een verklaring van de fokster van de hond (waarin staat dat [gedaagde] een bedrag van f 100,00 voor de hond heeft betaald) en dierenartsgegevens (waarin zij als eigenaar staat vermeld).
De omstandigheid dat de twee honden na de samenwoning bij [gedaagde] zijn gebleven (terwijl de twee katten wel zijn verdeeld), duidt erop dat [gedaagde] eigenaar is van de hond [hond]. Voor nadere bewijslevering is in deze procedure geen plaats.
4.3. Op grond van het vorenstaande wordt er in deze procedure van uitgegaan dat [gedaagde], als eigenaar, bij uitsluiting kan en mag bepalen wat er met de hond [hond] gebeurt. De vraag bij wie de hond beter af zou zijn en de gehechtheid van de hond aan [eiser] spelen daarbij geen rol. Er kan dan ook niet van uitgegaan worden dat het op kinderen toepasselijke omgangsrecht analoog kan worden toegepast in deze situatie. Dat sprake is van misbruik van eigendomsrecht is, voor zover al gesteld, niet aannemelijk geworden.
4.4. Op grond van het vorenstaande zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- betaald vast recht EUR 248,00
- overige kosten
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.064,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2006.?