Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2288

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/33 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/33 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 november 2004, 03/752 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 november 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. F.J. Koningsveld, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong. II. OVERWEGINGEN De Raad neemt als vaststaand aan de feiten die ook de rechtbank in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak als vaststaand heeft aangenomen. De Raad overweegt als volgt. Wat betreft het medische en arbeidskundige aspect van de in geding zijnde beoordeling kent de Raad met de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan het op verzoek van de rechtbank door de zenuwarts D.H.J. Boeykens op 17 mei 2004 omtrent appellant uitgebrachte rapport. De deskundige kon zich geheel vinden in de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum 20 september 2002. Naar zijn mening zijn de klachten van appellant medisch niet objectiveerbaar en beantwoorden deze niet aan de criteria van een depressieve stoornis of een andere psychiatrische stoornis. Naar de mening van Boeykens was appellant op en na 20 september 2002 met de door hem vastgestelde beperkingen in staat de functies te vervullen die in het kader van de onderhavige schatting aan hem voorgehouden zijn. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006. (get.) J.W. Schuttel. (get.) T.R.H. van Roekel. GG161006