Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2286

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/2985
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om pkv ivm behandeling van het bezwaar nadat beslissing op bezwaar is genomen. Uit de wet volgt dat dan geen kosten kunnen worden vergoed. Terecht niet gehonoreerd. Bezwaar tegen dat besluit is (wel) ontvankelijk.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/2985 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 15 november 2006 inzake [eiser], wonende te Schalkwijk, eiser, tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Houten, verweerder. Inleiding 1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van verweerder van 11 juli 2006, waarbij eisers bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2006 niet-ontvankelijk is verklaard. Bij dat besluit heeft verweerder een verzoek van eiser om vergoeding van kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 28 februari 2005 heeft moeten maken, afgewezen. Overwegingen 2.1 Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat op eisers bezwaar tegen het besluit van 28 februari 2005 in voor hem gunstige zin is beslist bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2005 (waartegen overigens geen beroep is ingesteld), en dat eiser eerst nadien, te weten bij brief van 4 januari 2006, een verzoek om vergoeding van in de fase van bezwaar gemaakte kosten heeft ingediend. 2.2 Ingevolge artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, wordt het verzoek (om vergoeding van deze kosten) gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist, en vindt vergoeding uitsluitend op verzoek van de belanghebbende zelf plaats. 2.3 In het door advocaat mr. R.C. Vermeer namens eiser ingediende bezwaarschrift van 4 april 2005, noch later in de bezwaarschriftenprocedure, is bedoeld verzoek gedaan. 2.4 Zoals verweerder terecht heeft gesteld, volgt uit de wet dat op een na de uitspraak op bezwaar ingediend verzoek, geen kosten kunnen worden vergoed. Dat eiser die voorwaarde niet kende, kan hem gelet op de tekst van de wet niet baten. Het verzoek om een kostenvergoeding is dan ook terecht niet gehonoreerd. 2.5 Toch kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Het primaire besluit was op rechtsgevolg gericht, nu bij dat besluit het verzoek om een kostenvergoeding is afgewezen. Het bezwaar daartegen was dus ontvankelijk en is door verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. 2.6 De rechtbank acht evenwel termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid van de Awb, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Immers, zoals hiervoor onder 2.4 is aangegeven, heeft verweerder het verzoek om kostenvergoeding terecht niet gehonoreerd, zodat het bezwaar ongegrond had moeten worden verklaard. 2.7 Gelet op het voorgaande is het beroep kennelijk gegrond. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om verweerder het betaalde griffierecht te laten vergoeden. Van overige in het kader van deze procedure gemaakte en te vergoeden kosten is niet gebleken. Derhalve beslist de rechtbank gelet op artikel 8:54 van de Awb zonder nader onderzoek als volgt. Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt de uitspraak op bezwaar; 3.3 verklaart het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2006 ongegrond; 3.4 bepaalt dat de gemeente Houten het door eiser betaalde griffierecht ad € 38,- aan hem vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2006. De griffier: De rechter: J.D. Koteris mr. H.J.H. van Meegen Afschrift verzonden op: De rechtbank wijst op artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuurs-recht, waarin onder meer is bepaald dat een belanghebbende tegen deze uit-spraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet kan doen bij de Rechtbank, sector bestuursrecht. Verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht): - dit dient schriftelijk te geschieden binnen zes weken na verzending van de uitspraak; - het verzetschrift moet worden ondertekend en dient ten minste te bevat-ten: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening en - de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak; - een afschrift van de uitspraak dient bij het verzetschrift te worden gevoegd; - indien u in de gelegenheid wenst te worden gesteld om op een zitting over uw verzet door de rechtbank te worden gehoord, dient u dit schrifte-lijk in uw verzetschrift te vermelden; - indien u wordt gehoord geschiedt dat uitsluitend omtrent het door u gedane verzet.