Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2281

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200603424/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) geweigerd het verzoek van appellant om wijziging van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) in behandeling te nemen.


Uitspraak

200603424/1. Datum uitspraak: 15 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1849 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 maart 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) geweigerd het verzoek van appellant om wijziging van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) in behandeling te nemen. Bij besluit van 15 maart 2005, gewijzigd bij besluit van 10 mei 2005, heeft het college het besluit van 6 oktober 2004 in zoverre herroepen dat het verzoek is afgewezen onder verwijzing naar een eerder genomen besluit van het college van 14 september 2000 waarbij eenzelfde verzoek van appellant werd afgewezen, en het bezwaar van appellant voor het overige ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 maart 2006, verzonden op 28 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 11 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door drs. M.A. Spaans, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en J.E. Hartog, beiden als ambtenaar werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.    Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. 2.2.    Appellant is op 9 maart 1987 ingeschreven in de GBA van de gemeente Den Haag onder vermelding van 11 mei 1968 als zijn geboortedatum. Bij brief van 9 juni 2000 heeft appellant verzocht om wijziging van zijn geboortedatum in 5 januari 1972, waarbij hij erop heeft gewezen dat zijn zwager na binnenkomst van appellant in Nederland in 1987 diens geboortedatum heeft vervalst, zodat appellant kon werken. Dit verzoek is bij besluit van 14 september 2000 afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend, omdat, zo stelt hij, hij op dat moment nog zonder geldige verblijfstitel in Nederland verbleef, en volgens mededelingen van de zijde van de gemeente in een dergelijk geval gelet op de Koppelingswet niet tot wijziging van persoongegevens zou worden overgegaan.    Op 6 oktober 2004 heeft appellant opnieuw verzocht om wijziging van zijn geboortedatum in de GBA. Reden voor het hernieuwde verzoek was dat appellant thans over een verblijfsvergunning beschikt, de IND erop heeft aangedrongen dat hij zijn geboortedatum laat wijzigen en hij wil voorkomen dat hij identiteitsbewijzen bezit met verschillende geboortedata. 2.3.    Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat deze redenen geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden opleveren, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, die het college ertoe zouden moeten brengen terug te komen van het afwijzende besluit van 14 september 2000. In dat besluit heeft het college gesteld dat de door appellant overgelegde geboorteakte van 22 juli 1997 geen overtuigend bewijs oplevert van de onjuistheid van de in 1987 geregistreerde gegevens, omdat ook die gegevens, ontleend aan het paspoort van appellant, zijn vergeleken met een uit Turkije afkomstige geboorteakte en onduidelijk is gebleven hoe de wijziging in geboortedatum in het latere document tot stand is gekomen. De verblijfsstatus van appellant heeft bij dat besluit geen relevante rol gespeeld, aldus het college. 2.4.    De rechtbank heeft het standpunt van het college terecht onderschreven. Dat appellant sinds 2004 over een vergunning tot verblijf beschikt is weliswaar een nieuw gebleken, maar geen voor de beslissing inzake wijziging van de geboortedatum in de GBA relevant feit, zodat het college hierin terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van zijn besluit van 14 september 2000. Appellant heeft in dit verband voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hem destijds door medewerkers van de gemeente daadwerkelijk is afgeraden tegen dat besluit rechtsmiddelen aan te wenden omdat dit voor een persoon zonder legale verblijfsstatus zinloos zou zijn. Ook de door appellant genoemde brief van de IND kan niet als een relevant nieuw feit worden aangemerkt, omdat de IND hierin appellant slechts aanspoort van de mogelijkheid tot wijziging van de geboortedatum in de GBA gebruik te maken. Dat appellant over identiteitsbewijzen beschikt met verschillende geboortedata is ten slotte evenmin een nieuw gebleken feit, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, nu dat ook reeds bij de vorige aanvraag het geval was. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat. w.g. Polak    w.g. Haverkamp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006 306-384.