Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2268

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601416/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij vier afzonderlijke besluiten van 16 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunningen te verlenen voor het veranderen, oprichten en vergroten van een tuinbouwkas respectievelijk het oprichten van een tuinbouwloods aan de Korteweg te Belfeld en het veranderen, oprichten en vergroten van een tuinbouwkas respectievelijk het oprichten van een tuinbouwloods aan de Hoverheideweg te Belfeld (hierna: de percelen).


Uitspraak

200601416/1. Datum uitspraak: 15 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nos. 05/844, 05/845, 05/846 en 05/847 van de rechtbank Roermond van 27 december 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Venlo. 1.    Procesverloop Bij vier afzonderlijke besluiten van 16 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunningen te verlenen voor het veranderen, oprichten en vergroten van een tuinbouwkas respectievelijk het oprichten van een tuinbouwloods aan de Korteweg te Belfeld en het veranderen, oprichten en vergroten van een tuinbouwkas respectievelijk het oprichten van een tuinbouwloods aan de Hoverheideweg te Belfeld (hierna: de percelen). Bij vier afzonderlijke besluiten van 26 april 2005 heeft het college de daartegen door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 december 2005, verzonden op 10 januari 2006, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant  ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 21 februari en 21 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 4 april 2006 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit en ing. H.N.J.M. Steins, en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied '81" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen de bestemming "Agrarisch gebied AG-LO". De bouwplannen zijn wat betreft oppervlakte en hoogte in strijd met de bij deze bestemming behorende bouwvoorschriften. Het college heeft geweigerd ten behoeve van de bouwplannen vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen. 2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het college met de weigering ingaat tegen de uitbreidingsmogelijkheden die het "Provinciaal Omgevingsplan Limburg" (hierna: het POL) en het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg (hierna: het Reconstructieplan) aan glastuinbouw bieden, dat goedkeuring is onthouden aan het door de raad van de gemeente Venlo (hierna: de raad) vastgestelde bestemmingsplan, waarin glastuinbouwgebieden zijn beperkt, en dat het "Dorpsontwikkelingsplan Belfeld 2015" benadrukt dat het huidige glastuinbouwgebied behouden moet blijven, hetgeen ook de wens is van de Limburgse Land- en Tuinbouwbond. 2.2.1.    Aan de weigering vrijstelling te verlenen heeft het college ten grondslag gelegd dat het glastuinbouwgebied Meelderbroek zoals de raad van de gemeente Venlo heeft aangegeven, wordt begrensd door de Koelesweg, de Elshoutweg en de Broekstraat. De percelen liggen buiten dat gebied en de bouwplannen van appellant passen blijkens de primaire besluiten niet binnen de doelstellingen van het gemeentebestuur, zoals die onder meer zijn neergelegd in de "Bouwsteen Helden" en het vastgestelde bestemmingsplan "partiële bestemmingsplanherziening agrarische doeleinden". De uitbreiding van het glastuinbouwconcentratiegebied die het POL en het Reconstructieplan voorstaan, acht het college niet wenselijk. Het college hecht er, gezien de ligging tussen de bebouwde kom en de steilrand, vanuit landschappelijk oogpunt veel waarde aan om het gebied zoveel mogelijk open en vrij van bebouwing te houden. Naar het oordeel van het college zal de openheid van het landschap teniet worden gedaan en ontstaat er een minder duidelijke begrenzing van het glastuinbouwgebied als medewerking wordt verleend aan de bouwplannen. Uitbreiding van het glastuinbouwgebied laat verder, aldus het college, een in verhouding tot de kern Belfeld en omgeving erg groot glastuinbouwgebied ontstaan.    Met deze motivering heeft het college aangegeven waarom het het POL en het Reconstructieplan niet wil volgen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanduidingen van de grondbestemmingen voor glastuinbouw in die plannen indicatief zijn, zodat het college daar van af kon wijken. Uit het besluit van het college van gedeputeerde staten van 23 november 2004 waarbij goedkeuring is onthouden aan het bestemmingsplan "partiële bestemmingsplanherziening agrarische doeleinden" blijkt weliswaar dat uit de toelichting niet is af te leiden waarom op de plankaart twee concentratiegebieden glastuinbouw zijn aangegeven en hoe deze aanduiding zich verhoudt tot het POL, maar dit geconstateerde gebrek sluit een bestemming van het glastuinbouwgebied op de door de raad voorgestane wijze op zichzelf niet uit.    Noch aan het "Dorpsontwikkelingsplan Belfeld 2015", zijnde een particulier initiatief, noch aan eventuele standpunten van de Limburgse Land- en Tuinbouwbond, is het college gebonden. De "Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015" waar appellant zich op beroept, kan in deze zaak geen rol spelen, aangezien deze eerst na het nemen van het besluit op bezwaar is vastgesteld, terwijl het concept van deze visie nog geen definitief beleid inhield.    Het betoog faalt. 2.3.    De rechtbank heeft verder, anders dan appellant betoogt, gelet op de omstandigheid dat de raad reeds vóór de voorgenomen vestiging van het glastuinbouwbedrijf van appellant heeft ingestemd met de beperking van het glastuinbouwconcentratiegebied, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gebaat bij het handhaven van de openheid van het landschap dan aan de financiële- en bedrijfsbelangen van appellant bij vestiging van zijn bedrijf. Het betoog van appellant dat van een aantasting van de landschappelijke openheid, gelet op eerder aan hem verleende bouwvergunningen, nagenoeg geen sprake meer kan zijn, doet daar niet aan af. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bouwplannen gezien hun omvang aanzienlijk verder inbreuk maken op die openheid. 2.4.    Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. De overgelegde door een adviseur opgestelde aantekeningen van een gesprek met een wethouder over mogelijke alternatieve locaties voor de bouw van een kas van een andere agrariër bieden, als ze al aan het college kunnen worden toegerekend, daarvoor onvoldoende grondslag. 2.5.    De rechtbank heeft tenslotte het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel terecht verworpen. De door appellant aangevoerde tuinbouwkassen in de omgeving zijn, in tegenstelling tot de onderhavige situatie, onderdeel van aldaar reeds gevestigde bedrijven die wat betreft omvang dan wel ligging ten opzichte van de bebouwde kom uit landschappelijk oogpunt niet vergelijkbaar zijn met de bouwplannen van appellant. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk    w.g. Roelfsema Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006 429-457.