Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2267

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601278/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 december 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning verleend voor het bouwen van een overkapping op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200601278/1. Datum uitspraak: 15 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1142 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 december 2005 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats], en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 december 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning verleend voor het bouwen van een overkapping op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 december 2005, verzonden op 3 januari 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 14 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 16 maart 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2006, waar het college, vertegenwoordigd door M.L.M. van Heijnsbergen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. [wederpartij] is niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het college betoogt dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bestemmingsplan "Aan- en bijgebouwenregeling gemeente Laarbeek" (hierna: de regeling) door te oordelen dat een bijgebouw in de zin van de regeling niet mag worden opgericht op gronden met de bestemming "Achtertuin". 2.2.    Ingevolge het bestemmingsplan "Beek Zuid-Oost II" heeft het deel van het perceel waarop het bouwplan ziet de bestemming "Achtertuin".    Ingevolge artikel 1, Toepassingsgebied, van de regeling, voor zover hier van belang, zijn de voorschriften van deze herziening van toepassing op de bouw van aanbouwen aan achter-, zij- en voorgevel van woningen en vrijstaande gebouwen behorende bij woningen in het bestemmingsplan "Beek Zuid-Oost II". De huidige voorschriften met betrekking tot de bouw van aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen in de bij het betreffende bestemmingsplan genoemde artikelen komen te vervallen. Bij het bestemmingsplan "Beek Zuid-Oost II" worden paragraaf 2, lid A, onder 2 en 3, paragraaf 3, lid A, en paragraaf 4, lid A, genoemd.    Ingevolge artikel 4, lid 1, van de regeling mogen bijgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) uitsluitend worden opgericht binnen het op de bestemmingsplankaart aangeduide hoofdbebouwingsvlak, alsmede op de gronden, die volgens de aanduiding op de bestemmingsplankaart moeten worden aangemerkt als een met bijgebouwen te bebouwen achtertuin. 2.3.    Niet in geschil is dat het bouwplan niet is voorzien binnen het op de bestemmingsplankaart aangeduide hoofdbebouwingsvlak en dat een aanduiding volgens welke de gronden moeten worden aangemerkt als een met bijgebouwen te bebouwen achtertuin ontbreekt. Er bestaat geen aanleiding om voor de bebouwingsmogelijkheden van het perceel aansluiting te zoeken bij de voorschriften van het bestemmingsplan "Beek Zuid-Oost II", nu deze voorschriften ingevolge artikel 1 van de regeling uitdrukkelijk zijn komen te vervallen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, lid 1, van de regeling, zodat het betoog van het college faalt. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Laarbeek aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Van Heusden Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006 163.