
Jurisprudentie
AZ2264
Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601275/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601275/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 1 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een bouwvergunning eerste fase en bij besluit van 7 september 2004 een bouwvergunning tweede fase verleend voor het vergroten van de kaasmakerij op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200601275/1.
Datum uitspraak: 15 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/477 van de rechtbank Leeuwarden van 12 januari 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een bouwvergunning eerste fase en bij besluit van 7 september 2004 een bouwvergunning tweede fase verleend voor het vergroten van de kaasmakerij op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de bouwvergunning eerste fase en ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de bouwvergunning tweede fase.
Bij uitspraak van 12 januari 2006, verzonden op 13 januari 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 april 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2006, waar [een van de appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. Y.J. Hullegie, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bolmers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken van omstandigheden waaruit volgt dat de termijnoverschrijding met betrekking tot de tegen de bouwvergunning eerste fase ingediende bezwaren verschoonbaar moet worden geacht.
2.2. Appellanten herhalen in hoger beroep hetgeen zij hierover bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep op goede gronden verworpen.
De uitspraak van de Afdeling van 27 november 2002 in zaak no. 200202045/1 (JB 2003, 21) geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan met bijbehorende tekeningen in de publicatie van de bouwaanvraag niet juist is omschreven, aangezien in het aan die uitspraak ten grondslag liggende geschil sprake was van een publicatie die niet overeenstemde met de bouwaanvraag. Daarvan is in dit geval, waar het bouwplan in de publicatie is omschreven als het uitbreiden van de kaasmakerij, geen sprake. Verder ziet de Afdeling, gezien de juiste publicatie van de bouwaanvraag en de omstandigheid dat de bijbehorende tekeningen geen enkele aanleiding geven voor de veronderstelling dat de uitbreiding slechts een opslagruimte zou omvatten, in de door appellanten overgelegde verklaringen van omwonenden betreffende mededelingen over het bouwplan die door ambtenaren zouden zijn gedaan, geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het hoger beroep is dan ook ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006
163-530.