Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2261

Datum uitspraak2006-11-09
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607876/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft verweerder krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 aan Vereniging Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur vergunning verleend voor het opvissen van maximaal 6 miljoen kg halfwasmosselen in het sublitoraal van de westelijke Waddenzee tot en met 1 december 2006.


Uitspraak

200607876/1. Datum uitspraak: 10 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: de vereniging "Vogelbescherming Nederland", gevestigd te Zeist, en anderen, verzoeksters, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft verweerder krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 aan Vereniging Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur vergunning verleend voor het opvissen van maximaal 6 miljoen kg halfwasmosselen in het sublitoraal van de westelijke Waddenzee tot en met 1 december 2006. Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2006, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2006 waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden en [medewerkster Vogelbescherming Nederland] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.M.B. Kuijpers, mr. L. Boerema, J.J.M. Kouwenhoven en K. Laros, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de vereniging "Vereniging Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur" (hierna: de PO) te Yerseke, vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans, advocaat te Bergen op Zoom en [secretaris] en [adviseur], alsmede [gemachtigden]. 2. Overwegingen Toetsingskader 2.1. Ingevolge artikel 19d, eerste en derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw), in verbinding met artikel 2, aanhef en onder l, van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Nbw aangewezen gebied, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. 2.2. Ingevolge artikel 19e, aanhef en onder a, van de Nbw, voor zover hier van belang, houdt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening met de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling kan hebben voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied. 2.3. Ingevolge artikel 19f, eerste lid, van de Nbw, voor zover hier van belang, maakt de initiatiefnemer voor nieuwe projecten of andere handelingen waarover de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, neemt en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens de Minister een besluit neemt, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied. 2.4. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw, wijst de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van richtlijn(EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstelling behoren in ieder geval: a. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de leefgebieden, voor zover vereist ingevolge richtlijn (EEG) nr. 79/409 (hierna: de Vogelrichtlijn). 2.5. Ingevolge artikel V, eerste lid, van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Nbw in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen gelden de besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van de Vogelrichtlijn als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Nbw. 2.6. Bij besluit van 8 november 1991 is de Waddenzee aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn. Het gebied is onder meer aangewezen voor de eidereend.                 Standpunt verzoeksters 2.7. Verzoeksters stellen dat zij nauwelijks tijd hebben gekregen voor het indienen van een zienswijze tegen de vergunningaanvraag. Verder achten zij de verleende vergunning in strijd met het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij Kustwateren 2005-2020, omdat hierin is bepaald dat de najaarsvisserij in het sublitoraal alleen betrekking kan hebben op bevissing van mosselzaad op  instabiele bestanden en niet op halfwas mosselen. Voorts is in de in geding zijnde vergunning, anders dan bij de vergunning voor de voorjaarsvisserij, ten onrechte niet voorgeschreven dat een bepaald gedeelte van de op te vissen halfwas mosselen naar de kweekpercelen in de Waddenzee moet worden gebracht. Als gevolg van de najaarsvisserij zullen er minder halfwas mosselen in de Waddenzee zijn dan zonder die visserij. Verzoeksters menen dat niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat de najaarsvisserij negatieve significante gevolgen heeft voor de eidereend. In dit verband wijzen zij erop dat volgens de opgestelde passende beoordeling minimaal 21% van de op te vissen halfwas mosselen deze winter op de kweekpercelen in de Waddenzee moet blijven liggen om tot een gelijk aantal halfwas mosselen te komen als vóór de najaarsvisserij. Oordeel van de Voorzitter 2.8. De Voorzitter ziet geen grond voor het oordeel dat verzoeksters in dit geval in hun processuele belangen zijn geschaad. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerder de vergunningaanvraag aan verzoeksters heeft toegezonden en de mogelijkheid heeft geboden binnen een termijn van 4 weken op deze aanvraag te reageren. Daarnaast hebben verzoeksters, mede gelet op de informatie waarover zij reeds beschikten, voldoende gelegenheid gehad om te reageren op de bestandsopname die hen op 29 september 2006 is toegezonden. 2.9. Hoewel in het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij Kustwateren 2005-2020 op pagina 22 de beleidsregel is neergelegd dat de najaarsvisserij in het diepe (=sublitoraal) zich alleen nog kan richten op bevissing van mosselzaad, heeft verweerder bijzondere omstandigheden aanwezig kunnen achten om van deze beleidsregel af te wijken. Hierbij is in aanmerking genomen dat thans sprake is van een gebrek aan mosselzaad. Verder heeft de vergunning uitsluitend betrekking op halfwasmosselen in de stabiliteitsklassen 1 en 2; deze instabiele bestanden zullen naar alle waarschijnlijkheid de najaarsstormen niet overleven, dan wel onderhevig zijn aan zeesterrenvraat. Verweerder heeft bij de bepaling of een bestand instabiel is, rekening gehouden met de meest recente best beschikbare kennis. In dit verband is van belang dat op 19 oktober 2006 via bemonstering van bestanden instabiliteit is vastgesteld, die veroorzaakt is door zeesterrenvraat.                  Wat betreft de reden voor afwijking van genoemde beleidsregel is voorts van betekenis dat het opvissen van deze instabiele bestanden bijdraagt aan de voedselvoorraad van eidereenden, nu de halfwas mosselen grotendeels worden uitgezaaid op kweekpercelen in de Waddenzee. 2.10. Ter zitting is gebleken dat de in geding zijnde vergunning in werkelijkheid geen betrekking heeft op het opvissen van 6 miljoen kg maar  op het opvissen van 5,82 miljoen kg halfwas mosselen. Verder is gebleken dat de PO in week 44 van dit jaar gebruik heeft gemaakt van de in geding zijnde vergunning. Van de 5,82 miljoen kg halfwas mosselen is de afgelopen week (week 44) 3 miljoen kg opgevist, waarvan 72% op kweekpercelen in de Waddenzee is uitgezaaid. Thans is derhalve ongeveer 36% van de totaal vergunde hoeveelheid op te vissen halfwas mosselen de komende winter beschikbaar voor eidereenden. Verzoeksters hebben niet aannemelijk gemaakt dat de komende winter onvoldoende voedsel aanwezig is voor de naar verwachting in de Waddenzee verblijvende 77.000 eidereenden. Gezien de afgelopen periode van ongeveer 10 jaren, waarin wat betreft het sublitoraal van de Waddenzee geen significante afnemende trend van het aantal eidereenden is geconstateerd, is het niet reëel om als uitgangspunt te nemen dat de komende winter aanzienlijk meer eidereenden in de Waddenzee zullen verblijven. Echter, zelfs al zou het aantal eidereenden in de komende winter in de Waddenzee met bijvoorbeeld 10% stijgen ten opzichte van de afgelopen winter, dan zou er ook in dat geval voldoende voedsel aanwezig zijn. Verzoeksters hebben niet weersproken dat het totaal aanwezige mosselbestand in de Waddenzee gedurende de winter 2006/2007 39,98 miljoen kg bedraagt. Los van deze berekende hoeveelheid, lag er op 2 november 2006 feitelijk een hoeveelheid van 39,4 miljoen kg mosselen op de kweekpercelen, waarvan een deel bestaat uit mosselen afkomstig van de voorjaarsvisserij en een deel bestaat uit andere bestanden. Dit betreft een veel grotere hoeveelheid dan de minimaal toegezegde 10 miljoen kg mosselen van de voorjaarsvisserij, die in elk geval op de kweekpercelen zal blijven liggen tot 1 april 2007. Bovendien is niet zonder betekenis dat kokkels en ensis alternatieve voedselbronnen vormen voor de eidereenden. Ter zitting is gebleken dat eidereenden de afgelopen winter hebben gefoerageerd op een ensis-bank nabij Texel. Gelet op al deze gegevens moet worden geconcludeerd dat verweerder zich niet zonder grond op basis van de passende beoordeling op het standpunt heeft gesteld dat voor eidereenden deze winter voldoende voedsel beschikbaar zal zijn. 2.11. Onder deze omstandigheden acht de Voorzitter geen termen aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen. 2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren  w.g. Broekman Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006 12