
Jurisprudentie
AZ2255
Datum uitspraak2006-11-09
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604662/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604662/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 14 januari 2004 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan "Mahler4" vastgesteld.
Uitspraak
200604662/3.
Datum uitspraak: 9 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2004 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan "Mahler4" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 juli 2004, kenmerk 2004-4609, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 6 juli 2004 bij uitspraak van 22 juni 2005, no. 200406192/1, geheel vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 mei 2006, kenmerk 2006-26140, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2006, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Amsterdam, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Het plangebied maakt deel uit van het kerngebied van de Zuidas en wordt in het noorden begrensd door de zuidzijde van de waterloop gelegen aan de Spoorslag, in het oosten door de verlengde Minervalaan, in het zuiden door de Mahlerlaan en in het westen door de Buitenveldertselaan.
2.4. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en voert daartoe meerdere argumenten aan, die hierna afzonderlijk zullen worden besproken. Verzoeker beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.5. Ter zitting is gebleken dat voor het grootste gedeelte van het plangebied reeds onherroepelijke bouwvergunningen zijn verleend en bebouwing is verwezenlijkt, behoudens de westzijde van het plangebied. De Voorzitter overweegt dat schorsing van het bestreden besluit ten aanzien van het grootste gedeelte van het plangebied niet zou leiden tot het door verzoeker gewenste resultaat, nu dit niet zou bewerkstelligen dat van de onherroepelijke bouwvergunningen geen gebruik zou mogen worden gemaakt. In verband hiermee overweegt de Voorzitter dat de bezwaren van verzoeker met betrekking tot het parkeren in het plangebied zien op het gebruik van het inmiddels met onherroepelijke bouwvergunning al opgerichte parkeerdek en dat schorsing van het bestreden besluit in zoverre niet kan bewerkstelligen wat verzoeker beoogt.
Voor zover verzoeker vreest dat het plan tot gevolg heeft dat het gebruik van de reeds verwezenlijkte bebouwing kan worden gewijzigd in bijvoorbeeld een woonfunctie merkt de Voorzitter op dat het gemeentebestuur ter zitting heeft gesteld dat voor zover hiertoe al voornemens zouden ontstaan, daarvan op korte termijn geen sprake is.
2.6. Ter zitting is gebleken dat door het gemeentebestuur wordt beoogd twee kantoortorens op te richten op het parkeerdek aan de westzijde van het plangebied. Desgevraagd heeft het gemeentebestuur ter zitting gesteld dat voor één toren reeds bouwvergunning is aangevraagd en dat de aanvraag ten behoeve van de tweede toren op korte termijn wordt verwacht. Gelet hierop is in zoverre sprake van een spoedeisend belang bij verzoeker en dient te worden onderzocht of er op grond van de aangevoerde bezwaren aanleiding bestaat aan te nemen dat het goedkeuringsbesluit in zoverre in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.7. Het plan is volgens verzoeker ten onrechte getoetst aan het oude streekplan. Ter zitting hebben verweerder en het gemeentebestuur hieromtrent gesteld dat het plan past in zowel het oude als het nieuwe streekplan. De Voorzitter is niet gebleken dat deze stelling onjuist is. Dat in het nieuwe streekplan ook de mogelijkheid van de Dokontwikkeling is opgenomen, doet daar niet aan af.
2.8. Verzoeker stelt dat het plan in strijd is met de Wet geluidhinder omdat een toereikende ontheffing voor het plangebied ontbreekt. De Voorzitter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voor het gehele plangebied hogere grenswaarden zoals bedoeld in de Wet geluidhinder zijn vastgesteld. Voor zover de bezwaren van verzoeker zijn gericht tegen de besluiten tot vaststelling van deze hogere grenswaarden merkt de Voorzitter op dat tegen deze besluiten aparte rechtsmiddelen hebben opengestaan. Voor zover de bezwaren van verzoeker zijn gericht tegen deze besluiten zien deze derhalve niet op het plan en kunnen zij niet in de bestemmingsplanprocedure aan de orde komen. De Voorzitter acht verder niet aannemelijk gemaakt dat niet aan de vastgestelde hogere grenswaarden zal kunnen worden voldaan.
2.9. Verzoeker stelt dat het plan in strijd is met het Besluit luchtkwaliteit 2005 (verder: het Blk 2005).
Vast staat dat de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide en de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) zowel in de autonome situatie als na verwezenlijking van het plan zullen worden overschreden.
Uit artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 volgt dat een overschrijding van grenswaarden niet in de weg behoeft te staan aan de goedkeuring van het plan, indien de concentratie van de desbetreffende stof per saldo verbetert of gelijk blijft, dan wel indien bij een beperkte toename van concentratie van de desbetreffende stof de luchtkwaliteit verbetert door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect.
Het Ingenieursbureau Amsterdam heeft het luchtkwaliteitsrapport "Luchtonderzoek Zuidas 2005", gedateerd december 2005, opgesteld. In dit rapport wordt verwezen naar het onderzoeksrapport "Onderzoek naar de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitsmaatregelen in het Zuidasgebied, na realisatie van de Zuidas-flankprojecten", opgesteld door TNO en gedateerd november 2005. In deze rapporten wordt geconcludeerd dat na planverwezenlijking geen strijd zal bestaan met het Blk 2005. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. De Voorzitter acht voorts niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies van het luchtkwaliteitsonderzoek onjuist zijn.
2.10. Verzoeker voert aan dat het plan ernstige wind- en schaduwhinder meebrengt. Ten behoeve van de planvaststelling is een zogenoemde hoogbouweffectrapportage opgesteld. Uit deze rapportage blijkt dat het windklimaat ten gevolge van het plan zal wijzigen. Voorts is niet uitgesloten dat het plan, gelet op de voorziene hoogbouw, ook schaduweffecten zal hebben. De Voorzitter is er, mede gelet op de zwaarwegende belangen die met de verwezenlijking van het plan zijn gemoeid, echter niet van overtuigd dat in de bodemprocedure door de Afdeling zal worden geoordeeld dat de wind- en schaduweffecten van het plan zodanig ernstig zijn dat om die reden door verweerder niet in redelijkheid met het plan kon worden ingestemd.
2.11. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2006
325-481.